4. verbos irregulares

¡Buenos días!
Bogotá, capital de Colombia
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

¡Buenos días!
Bogotá, capital de Colombia

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer?

  • Repaso tarea 1 

  • Explicación verbos irregulares 

  • Los medios de transporte. 

  • Los deberes
Bogotá, Colombia

Slide 2 - Tekstslide

  Leerdoel:
Ik kan vertellen wat er in mijn 
stad/dorp of wijk te vinden is. 

Slide 3 - Tekstslide

El estadio
La estación

Slide 4 - Tekstslide

bepaald
enkelvoud
meervoud
mannelijk
el
los
vrouwelijk
la
las
onbepaald
enkelvoud
meervoud
mannelijk
un
unos
vrouwelijk
una
unas
De Nederlandse vertaling is 
de/het
De Nederlandse vertaling is 
een/een paar
Los artículos
de lidwoorden
mannelijke woorden eindigen vaak op: o
vrouwelijke woorden eindigen vaak op: a, dad, ción

Slide 5 - Tekstslide

Traducir
1. In mijn stad is er een kiosk naast het station. 
2. Er is een plein in het centrum. 
3. De kledingwinkel is tegenover de bibliotheek. 
4. De brug is rechts van het stadion. 
5. Er zijn apotheken in de stad. 
6. In mijn dorp is er een supermarkt. 

Slide 6 - Tekstslide

Traducir
1. En mi ciudad hay un quiosco al lado de la estación. 
2. Hay una plaza en el centro.
3. La tienda de ropa está enfrente de la biblioteca.
4. La puente está a la derecha del estadio.
5. Hay farmacias en la ciudad. 
6. En mi pueblo hay un supermercado.

Slide 7 - Tekstslide

Elige el verbo adecuado
1. No hay / está / están Universidad en Helmond.
2. En el centro de Helmond hay / está / están muchas tiendas. 
3. La biblioteca hay / está / están cerca del cine. 
4. Hay / Está / Están un parque en Madrid. El parque hay / está / están en el centro de la ciudad.
5. ¿Dónde hay / está / están la estación de tren en Helmond? 
Hay / Está / Están tres estaciones de tren en Helmond. 
Las estaciones Brandevoort y Brouwhuis hay / está / están lejos del centro.
*cine = bioscoop

Slide 8 - Tekstslide

Elige el verbo adecuado
1. No hay Universidad en Helmond.
2. En el centro de Helmond hay muchas tiendas. 
3. La biblioteca está cerca del cine. 
4. Hay un parque en Madrid. El parque está en el centro de la ciudad.
5. ¿Dónde está la estación de tren en Helmond? 
Hay tres estaciones de tren en Helmond. 
Las estaciones Brandevoort y Brouwhuis están lejos del centro.
*cine = bioscoop

Slide 9 - Tekstslide

GPL-tool
Vul tarea 1 in!

Slide 10 - Tekstslide

  Leerdoel:
Ik kan de onregelmatige werkwoorden
ir, coger, seguir, jugar en conocer toepassen.

Slide 11 - Tekstslide

Nuevos verbos irregulares
In de vorige periode heb je het werkwoord ir (=gaan) geleerd. 
Weet je de vervoegingen nog?


1. Neem het schema over in je schrift.
2. Maak het schema compleet.
nieuwe onregelmatige werkwoorden

Slide 12 - Tekstslide

Nuevos verbos irregulares
Coger = nemen of pakken
Seguir = volgen of doorgaan
Jugar = spelen
Conocer = kennen of leren kennen



klinkerwisseling
e > i
u > ue

Slide 13 - Tekstslide

Welk onderwerp ontbreekt
 in het Spaans?

1. La jirafa y el oso 
2. Los pájaros
3. La señora García 
4. La señora García y yo
5. La plaza
6. Pedro y Juan
7. Las estaciones 

Slide 14 - Tekstslide

Welk onderwerp ontbreekt in het Spaans?

1. La jirafa y el oso - ellos
2. Los pájaros - ellos 
3. La señora García - usted
4. La señora García y yo - nosotros
5. La plaza - él, ella, usted
6. Pedro y Juan - ellos
7. Las estaciones - ellos, ellas, ustedes

Slide 15 - Tekstslide

Het onderwerp
Nodig bij je leerdoel "Ik ken de vervoegingen van de werkwoorden ir, coger, seguir, jugar en conocer".

Slide 16 - Tekstslide

¡A practicar!
Vul de juiste vorm van de werkwoorden ir, coger, seguir, jugar of conocer in.

Slide 17 - Tekstslide

¡A practicar!
Vul de juiste vorm van de werkwoorden ir, coger, seguir, jugar of conocer in.
vamos
Cogemos
voy
sigo
conozco
jugamos
conocemos
juegan

Slide 18 - Tekstslide

zelfstandig oefenen

Slide 19 - Tekstslide

Neem eerst de rijtjes van 
ir, coger, seguir, jugar en conocer over in je schrift.
Belangrijk: leer ook de betekenissen van de werkwoorden!

Slide 20 - Tekstslide

1. juego 2. conocemos 3. van 4. sigues 5. voy 6. jugáis 7. conozco 8. sigue 9. vas 10. conocen 11. seguimos 12. juega

Tip: bij nosotros en vosotros komt er nooit een klinkerwisseling! 
Libro del alumno - pagina ciento dos (102)

Slide 21 - Tekstslide

a. voy
b. vas
c. va
d. vamos
e. vais
f. van

Bij het werkwoord ir hoeft er nergens een accent op!
página cuarenta y uno

Slide 22 - Tekstslide

a. yo vas > yo voy
b. tú voy > tú vas
c. Alba vamos > Alba va (Alba is een naam)
d. nosotros vais > nosotros vamos
e. vosotros vamos > vosotros vais 
f. ellos vas > ellos van 

Slide 23 - Tekstslide

a. conozco 
b. seguimos
c. cojo
d. juega
e. vas
*yo
*nosotros
*yo
*él
*tú

Slide 24 - Tekstslide

a. conozo > conozco
b. voi > voy
c. sige > sigue
d. coje > coge 
e. juga > juega 
f. vas > vais
g. conozco > conoce (Juanito = él)
h. siguo > sigo 
i. juegamos > jugamos (nosotros en vosotros geen klinkerwissel)

Slide 25 - Tekstslide

  Leerdoel:
Ik weet hoe de vervoersmiddelen 
     in het Spaans heten. 

Slide 26 - Tekstslide

Los medios de transporte
Vul met behulp van opdracht 1 op pagina 104 
in je libro del alumno woordenlijst 3.1 in.

Slide 27 - Tekstslide

Los medios de transporte
  • el autobús - de bus
  • el taxi - de taxi
  • el coche - de auto
  • el avión - het vliegtuig
  • el barco - de boot
  • la moto - de motor
  • el tren - de trein
  • el metro - de metro
  • la bicicleta - (meestal zeggen ze: bici) de fiets
  • ir a pie - te voet gaan

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Link

Los deberes

Woordenschat leren
el jueves, 11 de mayo, tercera hora

Slide 30 - Tekstslide