Bij de verschijnselen staan een aantal moeilijke woorden.
Die woorden zijn; agnosie, apraxie, afasie, desoriëntatie, agitatie. Een woord dat er niet staat is decorumverlies. Al deze woorden hebben te maken met dementie. Beschrijf in je eigen taalgebruik wat deze woorden betekenen en geef er een voorbeeld bij.
Bij desoriëntatie beschrijf je desoriëntatie in tijd, plaats en persoon en je geeft bij alle drie een voorbeeld.