2NXT - Par. 5.2 - Wat wordt de prijs?

5.2 Wat wordt de prijs?
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

5.2 Wat wordt de prijs?

Slide 1 - Tekstslide

Inkoopprijs
Voordat je goederen kunt verkopen, moet je ze eerst zelf inkopen.

Dit gebeurt meestal bij een groothandel.
De prijs die jij als winkelier voor de producten betaald, is de inkoopprijs

Slide 2 - Tekstslide

Brutowinstopslag 
Stel je voor:
Je hebt een eigen meubelzaak. Je koopt een eettafel in voor €800.
Omdat je geld wil verdienen aan de spullen die je verkoopt, bied je de eettafel in jouw winkel te koop aan voor €1.500.

Het bedrag dat jij bij de inkoopprijs optelt zodat je de tafel voor meer geld verkoopt, noem je de brutowinstopslag.
Meestal noteren we de brutowinstopslag als een percentage van de inkoopprijs.

Slide 3 - Tekstslide

inkoop
verkoop

Slide 4 - Tekstslide

  • Inkoopprijs €0,80 per muffin
Inkoopprijs:
de prijs die je als winkelier voor de producten betaalt
  • Verkoopprijs €1,20 per muffin
Verkoopprijs:
de prijs die je als winkelier berekent voor je product (aan de consument)
  • Brutowinst €0,40

Slide 5 - Tekstslide

  • inkoopprijs
  • brutowinst  +
  • verkoopprijs

  • € 0,80
  • € 0,40  +
  • € 1,20

  • Brutowinst = brutowinstopslag = brutowinstmarge
  • Meestal een percentage van de inkoopprijs
  • In ons voorbeeld is de brutowinstmarge 50%. Reken maar uit!!

Slide 6 - Tekstslide

inkoopprijs
brutowinst  +
verkoopprijs

  • Je wilt op de markt bloemstukjes verkopen
  • De materialen hiervoor koop je in voor € 2,00 per bloemstukje
  • Je wilt een brutowinstmarge van 75% van de inkoopprijs
  • Voor welke prijs ga je het bloemstukje verkopen?

  • € 2,00
  • (75:100) x 2,00 = 1,50  +
  • € 3,50

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag met de opdrachten
Maken vragen 21 t/m 31
blz. 134-135

Slide 8 - Tekstslide

5.2 deel 2

Slide 9 - Tekstslide

5.2 Wat wordt de prijs? (deel 2)
Afzet:
  • het aantal producten dat je verkoopt
  • bijvoorbeeld: 14 muffins (in stuks)
Omzet:
  • het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten
  • de inhoud van de kassa!! (in euro's)

Slide 10 - Tekstslide

5.2 Wat wordt de prijs? (deel 2)
Omzet:
  • je hebt 14 muffins verkocht
  • ze kosten € 1,20 per stuk
  • wat is je omzet?
  • 14 x 1,20 = € 16,80


omzet =  afzet  x  verkoopprijs

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag met de opdrachten
maken vragen 32 t/m 36
blz. 136-137

Slide 12 - Tekstslide