#1 Everybody has copied the sentences in their copybook.
#2 Everyone has done Lesson 2 exercise 9+10
without any mistakes!"
--> Check with teacher
#3 Everyone is able to correct the mistakes from the worksheet
Slide 4 - Tekstslide
get out your books
Unit 2: lesson 2
Exercise 7
Slide 5 - Tekstslide
Unit 2
weektaak: lesson 3+4
I have a lot of money
I don't have much money
I have little money
I have a little money
Slide 6 - Tekstslide
VEEL
(+) I want to do a lot of exercises if that is possible.
(+) I have a lot of luggage to carry.
(?) Why did you eat many cookies before lunch?
(?) Do you have much homework to make?
(-) She doesn't have many things to do.
(-) No, I don't want much advice from you!
Slide 7 - Tekstslide
Weinig
- There are very few cupcakes left.
- She has little sugar at home.
Je gebruikt few bij telbare zelfstandige naamwoorden (bijv. cupcakes), en little bij zelfstandige naamwoorden die je niet kunt tellen (bijv. sugar).
Slide 8 - Tekstslide
Je gebruikt a few als het positief is wat je zegt (betekenis = een paar, een beetje) en je gebruikt fewals het negatief is wat je zegt (betekenis = weinig, bijna geen).
Je gebruikt a little als het positief is wat je zegt (betekenis = een paar, een beetje) en je gebruikt little als het negatief is wat je zegt (betekenis = weinig, bijna geen).