Economisch bekeken - H1.5. De bank betaalt - K

Hoofdstuk 1 - Zakgeld en inkomen (K)
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1 - Zakgeld en inkomen (K)

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik

Slide 2 - Tekstslide

Sparen levert rente op. Rente is een beloning voor het sparen. Rente wordt ook wel interest genoemd.

De hoogte van de beloning (rente) is afhankelijk van:
  • het rentepercentage.
  • de hoogte van het spaarbedrag.
  • hoelang je al geld hebt staan op je spaarrekening.
Wat levert sparen op?

Slide 3 - Tekstslide

1.5. De bank betaalt

Slide 4 - Tekstslide

Aan het eind van deze paragraaf kun je:
  • verschillende redenen noemen om te sparen.
  • uitleggen wat rente is.
  • uitleggen hoe banken geld verdienen.
  • rente berekenen.
Wat gaan we leren?

Slide 5 - Tekstslide


SPAAR JIJ?

Slide 6 - Open vraag

  • Sparen voor een grote uitgave

  • Sparen voor een onverwachte 
      uitgave

  • Sparen voor de rente
Waarom sparen mensen?

Slide 7 - Tekstslide

Heeft sparen voor rente nog zin?

Slide 8 - Tekstslide

rente
Je hebt € 1.000,- op je spaarrekening staan. Je krijgt 4% rente van de bank. Hoeveel euro rente krijg je aan het eind van jaar 1? 

  • Stap 1: Reken 1% uit!
    Spaarbedrag : 100 =  Uitkomst (1%)
  • Stap 2: Vermenigvuldig met het gegeven rentepercentage 
  • Uitkomst stap 1 x rentepercentage =  rentebedrag
  • Oplossing
  • € 1.000 / 100 x 4% = € 40,-
ANTWOORDEN

Slide 9 - Tekstslide

rente
Spaargeld: € 850
Rente: 2,5%
Hoeveel rente krijg je na één jaar?

OPDRACHT

Slide 10 - Tekstslide



Spaarrekening
  • Geen vast rentepercentage
  • Geen vaste looptijd
  • Opnemen en storten is
      altijd mogelijk


Spaardeposito
  • Vast rentepercentage
  • Vaste looptijd
  • Opnemen en storten tijdens
     de looptijd niet mogelijk        
Spaarvormen
Flexibel!
Je kan altijd bij je geld!
Niet flexibel!
Je kan pas bij je geld na de looptijd!

Slide 11 - Tekstslide

OPDRACHT
  • Maak de introductievragen (opdracht 1 t/m 5)
    Klaar? Dan kun je alvast beginnen met de toepassingsvragen. Dan hoef je thuis minder te doen!

Slide 12 - Tekstslide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
1.      A. Jamilla moet 9 maanden sparen.
          B. 2 jaar is gelijk aan 24 maanden. € 1.200,- / 24 maanden = €50,-
               per maand. Jamilla moet 2 jaar lang €50,- per maand sparen.
          C. De bank geeft je rente over het spaargeld.

2.      A. Meerdere antwoorden mogelijk.
               Voorbeeld: Thuis kan je geld gestolen worden. Bij de bank is deze
               kans kleiner.
         B.  De bank geeft Jamilla rente als beloning dat ze spaart bij de bank.
              

 

Slide 13 - Tekstslide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
3.      A. 1% rente = € 2.100,- / 100 = € 21,-.
               3% rente = € 21,- x 3 = € 63,- rente.
               Jamilla krijgt na een jaar € 63,- aan rente.
          B. 1% rente = € 5.600,- / 100 = € 56,-.
               4% rente = € 56,- x 4 = € 224,- rente.
               Jamilla krijgt na een jaar € 244,- aan rente.
          C. € 244,- / 12 maanden = € 18,67 per maand

4.      A. Spaarder 2 krijgt meer rente dan spaarder 1, omdat zijn
               rentepercentage hoger is.
          B. Beide spaarders krijgen nu ook rente over de rente die ze eerder
               kregen.
   




Slide 14 - Tekstslide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
5.      A. Jamilla krijgt een hoger rentepercentage, omdat ze haar geld
               een jaar lang niet kan opnemen.
          B. Jamilla krijgt ook extra rente als haar spaarbedrag niet daalt in
               een kwartaal.
          C. De bank geeft een hoger rentepercentage bij een hoger
               spaarbedrag of als het spaarbedrag langer vaststaat op de
               rekening.
   




Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les:
  • Maken vragen paragraaf 6 t/m 12 van hoofdstuk 1.4 

Huiswerk

Slide 16 - Tekstslide

Bedankt en succes vandaag!

Slide 17 - Tekstslide

rente
Je hebt € 1.000,- op je spaarrekening staan. Je krijgt 4% rente van de bank. Hoeveel euro rente krijg je aan het eind van jaar 1? 

  • Hoe reken je dit uit?
OPDRACHT

Slide 18 - Tekstslide

  • H1.1 Inkomsten in soorten
  • H1.2 Inkomsten omrekenen
  • H1.3 Getallen op een rij
  • H1.4 Bijverdienen
  • H1.5 De bank betaalt
  • H1.6 Inkomen en beroep
Inhoud

Slide 19 - Tekstslide