Erfelijkheid (H19)

Erfelijkheid (H19)
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuur en techniekMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Erfelijkheid (H19)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Erfelijkheid
genotype en fenotype
chromosomen
meiose (reductiedeling)
kruisingen
stambomen
prenataal onderzoek
mutaties

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Van organisme tot DNA

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chromosomen & genen & DNA

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chromosomen
  • Alle erfelijke kenmerken liggen opgeslagen in chromosomen. Ze komen in iedere celkern voor.
  • Elk chromosoom bestaat uit genen. Een gen bevat informatie over één kenmerk van een organisme.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chromosomen
  • Chromosomen -> genen -> bevat erfelijke eigenschappen
  • Er zijn steeds twee chromosomen hetzelfde, ze vormen een paar
 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chromosomen 
  • Mensen hebben 23 paren chromosomen.
  • Totaal 46 chromosomen.
  • Behalve de Y en X chromosomen zijn de paren gelijk aan elkaar.
  • Vlak voor de celdeling is het mogelijk de chromosomen te fotograferen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontstaan geslachtschromosomen
Door Meiose worden eicellen en spermacellen gemaakt met daarin 23 chromosomen.

De chromosomen van een paar worden uit elkaar gehaald. Dus ook de geslachtschromosomen.

-> In eicellen zit altijd een X-chromosoom

- >In zaadcellen zit of een X-chromosoom of een y-chromosoom

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mitose en meiose
  • Mitose is gewone celdling, nodig voor groei en herstel
  • Meiose is reductiedeling, nodig voor het maken van gelachtscellen

XX= een meisje
XY= een jongen
Geslachtscel bevat een X of een Y
  • Eicel X of X 
  • Zaadcel X of Y

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

meiose
meiose
mitose

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

X en Y chromosomen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

y -chromosoom
x- chromosoom

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genotype en fenotype
Genotype
Is altijd hetzelfde

Fenotype

Kan worden veranderd


Genotype en fenotype

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chromosoom, gen, allel

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Variatie in genotypen
Nakomelingen hebben andere combinaties van genen dan ouders, dus ander genotype. Ook broers en zussen hebben ander genotype.

Bij geslachtelijke (zaadcel met eicel) 
voortplanting -> variatie in 
genotypen 
(ongeslachtelijk voortplanten is 
bv. stekken plant, dus zelfde als ouder)

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 genotype & fenotype

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Monohybride kruisingen
  • Kruisingen waarbij we naar één eigenschap kijken
  • P: ouders 
  • F1: nakomelingen eerste kruising
  • F2: nakomelingen van onderlinge kruising F1
  • Dominante gen (hoofdletter), recessieve gen (kleine letter)
  • Homozygoot dominant AA, homozygoot recessief aa
  • Heterozygoot Aa

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

AA, aa, Aa
  • Als het genotype een dominant gen bevat, is de dominante eigenschap altijd in het fenotype te zien. Het genotype kan homozygoot (AA) zijn of heterozygoot (Aa).
  • Het recessieve gen is alleen in het fenotype zichtbaar als het dubbel aanwezig is (homozygoot) in het genotype (aa).

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kruisingschema


Een kruisingsschema is een tabel met alle mogelijke combinaties van allelen bij een kruising. Met een kruisingsschema kun je voorspellen wat de kans is dat een nakomeling een bepaald fenotype krijgt.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Erfelijkheid
Kruisingen
Stambomen

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stambomen
Stambomen

  • Geven erfelijkheid door de tijd weer
  • Rondjes: vrouwen
  • Blokjes: mannen

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prenatale screening
  • Vruchtwater punctie (week 15-16 open ruggetje)
  • Vlokkentest (11-14 weken: placenta weefsel onderzocht op chromosoomafwijking)
  • NIPT (niet invasieve prenatale test) bloedafname DNA via moeder chromosoom 21, 18 of 13 bij de baby meten

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Syndroom van Down 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aangeboren afwijkingen
  • Prenatale screening wordt gedaan tijdens 20 weken echo
Aangeboren afwijkingen:
  • Schisis (hazenlip)
  • klompvoetjes
  • vingerafwijking
  • downsyndroom
  • heupproblemen
  • waterhoofd
  • spina bifida
  • bloedvatgezwel (hemangioom)

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mutaties

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

verandering in genotype.
  • door mutatie in het DNA ontstaat er een nieuwe code voor het genotype.
  • deze verandering kan positief zijn (vergrote overlevingskans), maar ook negatief.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mutaties                   

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mutaties
  • Door mutaties ontstaan genvarianten (allelen)
  • Verandert overlevingskans
  • Mutagene invloeden
  • Verschillende soorten mutaties

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mutaties

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hieronder staan twee uitspraken over mutaties:
1 Bij een mutatie veranderen de erfelijke eigenschappen in alle cellen.
2 Een mutatie levert een fout tijdens de normale celdeling
A
Geen van beide uitspraken
B
Beide uitspraken
C
Uitspraak 1
D
Uitspraak 2

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Stelling:
De oorzaak van het ontstaan van een tumor is een verandering in het erfelijk materiaal van een cel.
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je een verandering in erfelijke eigenschappen?
A
Fenotype
B
Genotype
C
Mutatie
D
Celdeling

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze erfelijke eigenschap
te veranderen: ja/nee?
je oogkleur
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze erfelijke eigenschap
te veranderen: ja/nee
oorlelletje vast of los
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De dokter onderzoekt de zwangere vrouw en doet prenataal onderzoek.
Wat betekent prenataal onderzoek?

A
onderzoek voor de geboorte van een baby
B
onderzoek na de geboorte van een baby
C
onderzoek tijdens de geboorte van een baby

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen voorbeeld van prenataal onderzoek?
A
Vlokkentest
B
IVF
C
Vruchtwaterpunctie
D
Echo

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie zijn mannen in deze stamboom?
A
Alle personen weergegeven met een vierkant.
B
Alle personen weergegeven met een rondje.
C
Het kunnen personen weergegeven met een rondje of met een vierkantje zijn.

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Stambomen
Welke is dominant?  
A
De ziekte is dominant
B
De ziekte is recessief

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is homozygoot?
A
Van pa en ma allebei een verschillend gen gekregen voor 1 bepaalde erfelijke eigenschap
B
Van pa en ma allebei hetzelfde gen gekregen voor 1 bepaalde erfelijke eigenschap
C
Van pa of ma twee keer een verschillend gen gekregen voor 1 bepaalde erfelijke eigenschap

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Homozygoot =
A
AA of aa
B
Aa

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


merrie = homozygoot

A
Het gen voor rode vacht is dominant
B
Het gen voor rode vacht is recessief
C
Dat is uit de informatie niet met zekerheid af te leiden

Slide 42 - Quizvraag

Merry is homozygoot voor de rode vacht 
de hengst is homozygoot of hetero zygoot. de nakomelingen hebben een rode en een zwarte vacht. dus de hengst moet heterozygoot zijn, anders zijn twee verschillende kleuren als nakomelingen niet mogelijk
dus kruistabel 
V= zwart
v = rood
 
      v      v             
V.   Vv.   Vv
v     vv    vv

Als rood dominant = krijg je een kleur nakomelingen
dus rood is recessief 
Heterozygoot
A
AA
B
aa
C
Aa

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een ander woord voor Meiose?
Wat ontstaat bij Meiose?
A
Gewone celdeling, er ontstaan gewone cellen
B
Gewone celdeling, er ontstaan eicellen en zaadcellen
C
Reductiedeling, er ontstaan gewone cellen
D
Reductiedeling, er ontstaan eicellen en zaadcellen

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Mitose
Waar vindt geen mitose plaats?
A
Het ontstaan van een huidcel in de huid van een mens.
B
een haar die groeit
C
De celdeling van een bevruchte eicel.
D
Het ontstaan van een eicel

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een heterozygote man kruist met een heterozygote vrouw
A
25 % van de nakomelingen heeft blond haar
B
50 % van de nakomelingen heeft blond haar
C
75 % van de nakomelingen heeft blond haar
D
100 % van de nakomelingen heeft blond haar

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het genotype van de larve hetzelfde als het genotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt het genotype en het fenotype.
Wat wordt bedoeld met het genotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Hoe je eruit ziet

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt het genotype en het fenotype.
Wat wordt bedoeld met het fenotype?
A
De erfelijke info op je chromosomen
B
Hoe je eruit ziet

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

fenotype
A
informatie voor eigenschappen van een organisme
B
stof die informatie bevat voor erfelijke eigenschappen
C
eigenschappen van een organisme, waaronder het uiterlijk

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het fenotype van de larve hetzelfde als het fenotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gegeven is dat 1 genotype AA heeft en 2 genotype aa. Wat is dan het genotype van 4?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
Dat kan je niet weten

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies