Lesson five

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

  • Taking the register (roll call)
  • Breaking News
  • Learning goals
  • What do you need?
  • Let's get down to work (exercises)
  • Self-test
  • Homework

Slide 3 - Tekstslide

P.W. Unit 1
maandag 10 oktober

Toetsweek:
leestoets

Slide 4 - Tekstslide

one / ones

Slide 5 - Tekstslide

one / ones
Gebruik:

  • One en ones worden in het Engels gebruikt, zodat je woorden niet onnodig hoeft te herhalen in een zin. In plaats van het zelfstandig naamwoord schrijf je dan one of ones.
One:

  • Enkelvoud
Ones:

  • Meervoud
Voorbeelden:

  • That man is the one who robbed me.
  • Those dogs are the ones that bit me.

Slide 6 - Tekstslide

present continuous

Slide 7 - Tekstslide

present simple
present continuous
duurvorm
Gebruik:

  • Gebeurtenissen die nu ...
  • ... bezig ...
  • ... aan de gang zijn
  • irritatie / ergernis
Vorm:

  • to be + werkwoord+ ing

Slide 8 - Tekstslide

present simple
present continuous
duurvorm
Gebruik:

  • Gebeurtenissen die nu ...
  • ... bezig ...
  • ... aan de gang zijn
  • irritatie / ergernis
Vorm:

  • to be + werkwoord+ ing
Bevestigend (+)
Ontkennend(-)
Vragend (?)
I am ('m) working
I am not working
Am I working?
You are ('re) working
You are not (aren't) working
Are you working?
He / She / It is ('s) working
He / She / It is not (isn't) working
Is he / she /it working?
We are ('re) working
We are not (aren't) working
Are we working?
You are ('re) working
You are not (aren't) working
Are you working?
They are ('re) working
They are not (aren't) working
Are they working?

Slide 9 - Tekstslide

wh-woorden

Slide 10 - Tekstslide

Vragende voornaamwoorden
Gebruik: Vragen om meer informatie

who = wie (persoon)
what = wat (ding / onbeperkt)
why = waarom (reden)
which = welke (ding / beperkt)
when = wanneer (tijd)
how = hoe (manier)
where = waar (plaats)
whose = bezit
WHOSE

Slide 11 - Tekstslide

present continuous

Slide 12 - Tekstslide

present simple
present simple
tegenwoordige tijd
Gebruik:

  • Gebeurtenissen die ...
  •    ... altijd ...
  •    ... nooit ...
  •    ... regelmatig plaatsvinden
  • Feiten en gewoontes.
Vorm bevestigende zinnen:

  • hele werkwoord
  • he/she/it > hele werkwoord+s
  • he/she/it > werkwoord+s-klank of o > +es)
  • he/she/it > medeklinker+y > +ies
Vorm ontkennende zinnen:

  • don't + hele werkwoord
  • he/she/it > doesn't + hele werkwoord
Vorm vragende zinnen:

  • Do + hele werkwoorde
  • he/she/it > Does + hele werkwoord

Slide 13 - Tekstslide

Bevestigend (+)
hele w.w. (he/she/it = w.w.+s)
Ontkennend(-)
Do + w.w. (he/she/it = does + w.w.)
Vragend (?)
don't + w.w. (he/she/it = doesn't + w.w)
I work hard.
 I don't work hard.
Do I work hard?
You work hard.
You don't work hard.
Do you work hard?
He works hard
He doesn't work hard.
Does he work hard?
She works hard.
She doesn't work hard.
Does she work hard?
It works hard.
It doesn't work hard.
Does it work hard?
We work hard.
We don't work hard.
Do we work hard?
You work hard.
You don't work hard.
Do you work hard?
They work hard.
They don't work hard.
Do they work hard?
present simple
tegenwoordige tijd

Slide 14 - Tekstslide

must - mustn't

Slide 15 - Tekstslide

must - mustn't
moeten
Gebruik:

  • must = moeten
  • mustn't = niet moeten / mogen
Vorm:

  • must + hele werkwoord
  • mustn't + hele werkwoord
Voorbeelden:

  • I must do my homework.
  • You must eat healthy.
  • She mustn't lie.
  • They mustn't smoke cigarettes.

Slide 16 - Tekstslide

wordorder

Slide 17 - Tekstslide

wordorder
woordvolgorde
Gebruik:

  • woordvolgorde van Engelse zinnen
  • Engelse zinnen hebben een andere volgorde dan Nederlandse zinnen
Vorm:

  • Wie?
  • Doet wat?
  • Met wie of wat?
  • Waar?
  • Wanneer?
Voorbeelden:

  • Wie doet wat met wie/wat waar wanneer
  • Onderwerp w.w. lijdend v.w. plaats tijd
  • Mister Sebel eats salmon at home in the morning.

  • Let op: Plaats komt voor tijd!

Slide 18 - Tekstslide

  • Aanwijzingen geven
  • Aangeven wat iemand liever heeft
  • Zeggen wat je liever hebt
  • Iets beschijven
  • Oefenen met de grammatica



Slide 19 - Tekstslide

iPad      workbook     notebook     pen          airpods
                       A                              and pencil

Slide 20 - Tekstslide

Study: 
  - Vocabulary 1.1-1.4, page 133+134, Workbook A or screenshot
  - Phrases writing, page 135, Workbook A
  - Grammar: one or ones / present continuous / present simple / 
                      wh-woorden / must(n't) / wordorder

Slide 21 - Tekstslide

Lesson 4: Speaking

Study: Phrases Speaking, page 135+136, Workbook A

Do: Exercise 48, page 40, Workbook A

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Exercise 48
  1. What did you like best?
  2. I liked the end.
  3. It’s all the same to me.
  4. Excuse me, can you help me?
  5. Do you know where the nearest Starbucks is?
  6. Yes, it's a five-minute walk from here.
  7. Follow the signs for the church.
  8. We mustn't be late.
  9. I'd rather take a taxi.
  10. Dad, wait a minute! We're over here.



Slide 24 - Tekstslide

> Open het boek op je iPad (via Magister > leermiddelen > 2-vmbo gt)
> Ga naar Unit 1
> Kies voor Self-test
> Maak de volgende oefeningen: 
    - vocabulary
    - one / ones
    - present continuous <> present simple
    - wh-questions
    - must / mustn't
    - place before time
   

    

Slide 25 - Tekstslide

Blooket

Slide 26 - Tekstslide

Study: 
  - Vocabulary 1.1-1.4, page 133+134, Workbook A or screenshots
  - Phrases writing, page 135, Workbook A
  - Phrases Speaking, page 136, Workbook A
  - Grammar: 
     - one / ones
     - wh-vragen
     - present continuous
     - present simple
     - word order
     - ordinals
     


Slide 27 - Tekstslide

Thanks for your attention
      Wait for            Push your chair         Throw away
      the bell             under the table            your litter

Slide 28 - Tekstslide

Link

Slide 29 - Tekstslide