§5.4 Wat houd je over?_deel2

5.4 Wat houd je over?
  • Je kunt uitleggen wat de inkoopwaarde is.
  • Je weet wat brutowinst is en hoe je deze berekent
  • Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten.
  • Je weet wat nettowinst is en hoe je deze berekent
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5.4 Wat houd je over?
  • Je kunt uitleggen wat de inkoopwaarde is.
  • Je weet wat brutowinst is en hoe je deze berekent
  • Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten.
  • Je weet wat nettowinst is en hoe je deze berekent

Slide 1 - Tekstslide

Voorbeeld
Jelle koopt een bank in die hij in zijn eigen meubelzaak gaat
verkopen. De inkoopprijs is €600. Jip rekent een brutowinstopslag van 75%. Wat is de verkoopprijs?

Slide 2 - Open vraag


In een zwembad verkoopt Ron op een dag 615 blikjes
fris. De consumentenprijs (!) van één blikje is € 2,25. Hoeveel omzet heeft Ron?

Slide 3 - Open vraag

Een snackbar verkoopt:
100 porties patat (1,75 per stuk)
50 frikadellen (1,25 per stuk)
20 kroketten (1,30 per stuk)
Bereken de afzet

Slide 4 - Open vraag

Verkoopprijs van een paar schoenen is 70 euro. Bereken de consumentenprijs

Slide 5 - Open vraag

De consumentenprijs van een paar schoenen is 150 euro. Bereken de verkoopprijs

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoel 1:
Je kunt uitleggen wat inkoopwaarde is.

Slide 8 - Tekstslide

Inkoopprijs vs. inkoopwaarde
Inkoopprijs = de prijs per stuk die je betaald voor 1 product dat je inkoopt.

Inkoopwaarde = de waarde van alle ingekocht producten, dus meer dan 1!

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
Inkoopprijs van 1 tompouce van de HEMA = € 0,45

Inkoopwaarde van de HEMA op 25 maart =
Tompouce = 100 x € 0,45 = € 45,-

Totale inkoopwaarde = € 45,-

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoel 2
Je weet wat brutowinst is en je kan deze berekenen.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Leerdoel 3:
Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten.

Slide 13 - Tekstslide

Brutowinst is dé winst?
Is de brutowinst het inkomen van de ondernemer?
NEE!!
Naast de kosten van inkoop van artikelen, heb je nog meer kosten.

Welke?

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Hoeveel geeft de AH uit aan tv reclame? (2019)
A
36 miljoen euro
B
58,8 miljoen euro
C
2 miljoen euro
D
€ 720.000

Slide 16 - Quizvraag

Leerdoel 4:
Je weet wat Nettowinst is en kunt deze berekenen.

Slide 17 - Tekstslide

Brutowinst vs. nettowinst
Nettowinst is er als allee kosten betaald zijn. 
Omzet 
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Overige bedrijfskosten -
Nettowinst / verlies

Slide 18 - Tekstslide

Omzet 
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettowinst / verlies
€ 5.000,-
€ 1.500,-    -
€ 3.500,-
€ 2.500,-   -             € 4. 000
€ 1.000,-                    - €500

Slide 19 - Tekstslide

Stel je bent eigenaar van de Etos.
Noem een voorbeeld van jouw bedrijfskosten.

Slide 20 - Open vraag

Omzet = € 50,- Inkoopwaarde = € 5,-
Overige bedrijfskosten zijn € 25,-
Bereken de brutowinst en de nettowinst

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Video

Hoe zou Ruben zijn omzet voor een school kunnen berekenen?
A
verkoopprijs van 1 box voor de kinderen
B
Kosten van drones die hij heeft gebruikt.
C
Aantal drones dat zijn stuk gegaan.
D
aantal kinderen in de les x verkoopprijs per kind

Slide 23 - Quizvraag

Welke bedrijfskosten heeft Ruben?

Slide 24 - Open vraag

Ruben heeft al € 5000 omzet. Wat moet hij daarmee doen om de nettowinst uit te rekenen?
A
Min Inkoopwaarde en dan min de bedrijfskosten.
B
Keer de afzet.
C
Plus inkoopwaarde en dan min de bedrijfskosten .
D
De omzet is zijn nettowinst.

Slide 25 - Quizvraag

Omzet
afzet x verkoopprijs
afzet x inkoopprijs
Brutowinst
Inkoopwaarde - 
  • Overige / bedrijfskosten -
  • kosten om de winkel/bedrijf te laten functioneren
  • Nettowinst
  • de winst die overblijft als je alles hebt betaald
O
 I
B
O
N

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Failliet gaan is?

Slide 28 - Woordweb

Leerdoelen
  1. Je kunt uitleggen wat de inkoopwaarde is.
  2. Je weet wat brutowinst is en hoe je deze berekent.
  3. Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten.
  4. Je weet wat nettowinst is en hoe je deze berekent

Slide 29 - Tekstslide