Inleiding, kern, slot

inleiding, kern, slot
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

inleiding, kern, slot

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
  • Je kunt kenmerken en functies beschrijven van de tekstdelen inleiding, kern en slot.
  • Je kunt deze tekstdelen in veelvoorkomende tekstsoorten herkennen en de functie ervan benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een inleiding?

Slide 3 - Woordweb

Inleiding:
Elke tekst begint met een inleiding van meestal één alinea.
Deze inleiding heeft één of meer van de volgende drie functies:
  • aandacht trekken van het publiek;
  • het publiek motiveren om de tekst te lezen of te blijven luisteren;
  • informatie geven over wat komen gaat.

De titel van de tekst hoort niet bij de inleiding.

Slide 4 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met de aanleiding?

Slide 5 - Open vraag

Waar dient de kern voor?

Slide 6 - Woordweb

Kern:
  • De kern is het middenstuk en bestaat vaak uit meer dan één alinea.
  • Als je zelf een tekst schrijft, vertel je in dit stuk waar het om draait: je boodschap.
  • Het onderwerp dat in de inleiding kort genoemd is, wordt in de kern verder uitgewerkt. De kern bevat vaak meerdere deelonderwerpen, die vaak te herkennen zijn aan de tussenkopjes.
  • De volgorde van de deelonderwerpen is afhankelijk van de structuur van de kern. Bijvoorbeeld:
vroeger - nu (tijd);
stelling - argumenten - weerleggen tegenargumenten (argumentatie);
oorzaak - gevolg.

Slide 7 - Tekstslide

Wat staat er in het slot?

Slide 8 - Woordweb

Slot:
Het slot is het laatste deel van de tekst en heeft meestal één of meer van de volgende vier functies:
  • een samenvatting geven;
  • een conclusie trekken;
  • naar de toekomst kijken;
  • een vraag meegeven aan de lezer.

Slide 9 - Tekstslide

Kern
Titel
Slot
Inleiding

Slide 10 - Sleepvraag

Inleiding
Kern
Slot
De schrijver trekt de aandacht van de lezer 
De schrijver trekt een conclusie

De schrijver geeft argumenten en tegenargumenten
De schrijver geeft een vraag mee aan de lezer
De schrijver motiveert het publiek om te blijven lezen

De schrijver noemt de oorzaak en de gevolgen

De schrijver kijkt naar de toekomst 
De schrijver kijkt naar de toekomst 

Slide 11 - Sleepvraag

Aan de slag in Taalblokken
Module bouwstenen 
Hoofdstuk 3
paragraaf 3.4 - opdracht 1 t/m 15

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide