werkwoordspelling (theorie pv in tt en vt)

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Je kent en herkent een persoonsvorm;

Wat weet je nog?


Theorie: de persoonsvorm

Samen oefenen met werkwoorden

Zelfstandig leren

Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

Op welke manier vind je de persoonsvorm?

- Tijdproef: zin in een andere tijd zetten (tt -> vt en vt -> tt)
- Getalproef: verander het getal van het onderwerp en de persoonsvorm verandert mee (enkv.-> meerv. en meerv. -> enkv.)

Tijdens de les Nederlands zit een leerling te slapen.
Tijdens de les Nederlands zat een leerling te slapen (= tijdproef).
Tijdens de les Nederlands zaten leerlingen te slapen (= getalproef).

Slide 3 - Tekstslide

Spelling tegenwoordige tijd

Ik-vorm:            als ik voor of achter de pv staat, als jij/je achter de pv staat, bij gebiedende wijs

Ik-vorm + t:      bij hij/zij/het (alle andere enkelvoudsvormen)

Hele ww:           bij meervoud


Ik word                      hij wordt / wordt zij

Word ik                      wij worden

Word jij / je              


Let op: gebiedende wijs (kies de ik-vorm van het ww)

Word toch eens volwassen!

Slide 4 - Tekstslide

Jij (hebben) een mooie fiets
A
heb
B
hebt
C
hebd

Slide 5 - Quizvraag

De docenten van klas 1 (gaan) vergaderen.
A
ga
B
gaat
C
gaan

Slide 6 - Quizvraag

Ik (zetten) thee voor mijn moeder.
A
zedt
B
zett
C
zet

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer wordt het moeilijk?
1 Sommige zinnen bevatten werkwoorden die zowel met een -d of -t kunnen worden geschreven.
Het gebeurt weleens..

2 Sommige zinnen zijn samengesteld en bevatten twee persoonsvormen.
Het gebeurt weleens dat een haas wordt aangereden.


Slide 8 - Tekstslide

Hij (bakken) pannenkoeken met zijn vader
A
bak
B
bakt
C
bakd

Slide 9 - Quizvraag

Jari (vinden) dat hij de beste voetballer van de wereld is.
A
vind
B
vindt
C
vint

Slide 10 - Quizvraag

Morgen (worden) mijn moeder 50 jaar!
A
word
B
wordt
C
wort

Slide 11 - Quizvraag

(worden) jij gelukkig van eten?
A
word
B
wordt
C
wort

Slide 12 - Quizvraag

Hij (betalen) de rekening van het diner.
A
betaalt
B
betaald
C
betaaldt

Slide 13 - Quizvraag

(Binden) jij het touw even vast?
A
Bint
B
Bindt
C
Bind

Slide 14 - Quizvraag

Spelling verleden tijd
sterke werwoorden: veranderen van klank

zwakke werkwoorden: ik- vorm + te/de:  Weet je niet of je -te of -de moet schrijven? Gebruik de regel van  kofschiptaxi

Stam van werkwoord = hele werkwoord -en
beloven - belov --> v niet in kofschiptaxi, dus -DE
netflixen - netflix --> x in kofschiptaxi dus -TE







Slide 15 - Tekstslide

Hij (proeven) gisteren een haring. 

voorbeeld: proeven

stam = proev (-en)
v staat NIET in kofschiptaxi, dus hij proefDE

Slide 16 - Tekstslide

Het leerdoel is: Ik kan een persoonsvorm herkennen in een zin. Heb je dit leerdoel gehaald?
Ja
Nee
Een beetje

Slide 17 - Poll

Het andere leerdoel was: Ik ken de regels die ik moet toepassen bij de pv tt en pv vt. Heb je dit doel behaald?
Ja
Nee
Een beetje
Ik snap er niks van

Slide 18 - Poll

Slide 19 - Tekstslide

NIEUW paragraaf 10 blz. 258

Slide 20 - Tekstslide