HFD 3 Omzet, IWO en brutowinst TRB 3A

Financiën en administratie
Hoofdstuk 3: Omzet, IWO, Brutowinst

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Financiën en administratie
Hoofdstuk 3: Omzet, IWO, Brutowinst

Slide 1 - Tekstslide

Wat is Belasting Toegevoegde Waarde (BTW)?
A
Een belasting die wordt geheven op producten waarvan de kostprijs hoog is
B
Een belasting die wordt geheven bij het leveren van een product of dienst.
C
Een belasting die tot de kostprijsverhogende belastingen hoort
D
Een belasting die geheven wordt over de winst van een onderneming.

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent ‘inkoopfactuurprijs’?
A
Inkoopprijs van producten/diensten, verhoogd met de BTW.
B
Inkoopprijs van producten/diensten zonder de BTW.
C
De consumentenprijs van producten/diensten.
D
De bruto verkoopprijs van producten/ diensten.

Slide 3 - Quizvraag

Waartoe leidt: inkoopprijs + brutowinstopslag?
A
Verkoopprijs inclusief BTW.
B
Inkoopprijs exclusief BTW
C
Verkoopprijs exclusief BTW.
D
Inkoopprijs inclusief BTW.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een andere omschrijving voor ‘brutoverkoopprijs’?
A
Netto verkoopprijs exclusief BTW.
B
Consumentenprijs
C
Netto inkoopprijs
D
Verkoopprijs exclusief BTW.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de bruto omzet van de onderneming in het voorbeeld?
Een onderneming heeft een afzet van 800 stuks, netto verkoopprijs € 5,- per stuk en 9% BTW.
A
€ 5,45
B
€ 872,-
C
€ 4.360,-
D
€ 4.000,

Slide 6 - Quizvraag

Wat is afzet?
A
Aantal verkochte producten in een bepaalde periode.
B
Netto opbrengst uit verkopen.
C
Inkoopwaarde van verkochte goederen.
D
Inkoopwaarde van de omzet.

Slide 7 - Quizvraag

Wat wordt berekend als de afzet vermenigvuldigd wordt met de netto verkoopprijs?
A
De consumentenprijs.
B
De bruto verkoopprijs.
C
De kaartprijs.
D
De netto omzet.

Slide 8 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met IWO?
A
De inkoopprijs van de verkochte producten.
B
De inkoopwaarde van de afzet.
C
De verkoopprijs van de verkochte producten.
D
De inkoopfactuurprijs van de verkochte producten

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de juiste formule om de inkoopwaarde van de omzet te berekenen?
A
Inkoopprijs van de omzet = Afzet x Inkoopprijs.
B
Inkoopprijs van de omzet = Afzet x Omzet.
C
Inkoopprijs van de omzet = Afzet x Overheadkosten.
D
Inkoopprijs van de omzet = Afzet x Verkoopprijs

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent ‘kaartprijs’?
A
De consumentenprijs
B
De netto verkoopprijs
C
De brutowinstmarge
D
De netto inkoopprijs

Slide 11 - Quizvraag

3.3 Afzet en Omzet

Afzet: het aantal verkochte producten (……stuks)

Omzet (Opbrengst verkopen) = afzet x bruto verkoopprijs

IWO (InkoopWaarde Omzet) = afzet x netto inkoopprijs

Brutowinst = Omzet - IWO


Slide 12 - Tekstslide

Oefenopgave
De inkoopprijs bedraagt € 400,-. De ondernemer past een brutowinstopslag van 50% toe. De afzet bedraagt 700 producten.
A. Bereken netto inkooprijs.
B. Bereken de netto verkoopprijs.
C. Bereken de IWO.
D. Bereken de omzet.
E. Bereken de brutowinst.

Slide 13 - Tekstslide

Uitwerking

Slide 14 - Tekstslide

Oefenopgave

Slide 15 - Tekstslide

Uitwerking

Slide 16 - Tekstslide

Herhaling

Afzet: het aantal verkochte producten (……stuks)


Omzet (Opbrengst verkopen) = afzet x netto verkoopprijs

IWO (InkoopWaarde Omzet) = afzet x netto inkoopprijs

Brutowinst = Omzet - IWO


Slide 17 - Tekstslide

3.5. Omzet, IWO & Brutowinst

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 19 - Tekstslide

Antwoord

Slide 20 - Tekstslide