Grammar - word order + adverbs of frequency Unit 5 - lesson 5

Welcome! 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welcome! 

Slide 1 - Tekstslide

Plan
1. Word order 
2. Workbook 
3. Class activity

Goal: at the end of this class you'll know the rules for word order.
Take out your books and  open Unit 6 grammar pg. 238 and study the grammar- 2 minutes


Slide 2 - Tekstslide

word order + adverbs of frequency

Slide 3 - Tekstslide

Goals
- I know the correct English word order
- I can put English sentence fragments in the correct order
- I know what adverbs of frequency are
- I know where to place adverbs of frequency in an English sentence


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld
Keith       watches           television     in his room      at bedtime.
Wie    -         doet        -          wat        -         waar       -           wanneer.

Slide 9 - Tekstslide

Ezelsbruggetje:
  1. De P komt voor de T in het alfabet
  2. Eerst eet jij Patatje dan  toetje ;)

Slide 10 - Tekstslide

Adverbs of frequency
woorden die aangeven hoe vaak je iets doet

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Waar staan deze woorden in een zin?

Slide 13 - Tekstslide

De bijwoorden van frequentie 
(bv. always, usually, regurlarly, sometimes, rarely, seldom, never) staan voor het hoofdwerkwoord.
I always watch TV.
I have never seen this movie. 



Slide 14 - Tekstslide

Behalve bij het werkwoord : to be
Am/ is/ are/ was/ were zetten 
we het bijwoord  achter het werkwoord

He is never late
She was always happy

Slide 15 - Tekstslide

wie
doet
wat
waar
wanneer
The parents
bring
to football training

every Sunday

their son

Slide 16 - Sleepvraag

Wie
doet
wat
waar
wanneer
Jacky and Pete
aren't going
to the cinema
tonight

Slide 17 - Sleepvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
Doesn't she go in the weekends out?
B
Doesn't she go out in the weekends?

Slide 18 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
He swims every day in the canal.
B
He swims in the canal every day.

Slide 19 - Quizvraag

Any questions ? TO DO
Do: Unit 6.2  - Ex 7, 8 and 9.

Slide 20 - Tekstslide