4hv - Les 5 P2: Adjektivdeklination

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

PERIODE 2


- KLT

- Kapitel 3

Slide 2 - Tekstslide

Kapitel 3 - Essen / Trinken / Reisen
Grammatik:

A: Zahlen
B: Der Imperativ
C: Adjektivdeklination
D: Adverbien & Konjunktionen

Slide 3 - Tekstslide

Gebiedende wijs - samengevat

enkelvoud =  du-vorm minus -st     

                                (Let op! +e bij stam op d/t, m/n)

meervoud  = ihr-vorm

Beleefdheidsvorm= Sie-vorm (altijd met Sie erbij)



Onregelmatig = sein                                      sei!  -   seid!  -   seien Sie!

                                                                   

Slide 4 - Tekstslide

Jongens, draag deze tas!
Jungs, ... diese Tasche!
A
trägt
B
tragt
C
trage

Slide 5 - Quizvraag

Spreek alsjeblieft langzaam, Lena!
... bitte langsam, Lena!
A
Spricht
B
Sprechen Sie
C
Sprechen

Slide 6 - Quizvraag

Klas, wees vlijtig!
Liebe Klasse, ... fleißig!

Slide 7 - Open vraag

Programma



Het bijvoeglijke naamwoord

(Adjektive)

met behulp  van een schema




Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

"Adjektive"
Bijvoeglijke naamwoorden
schrijf een voordeeld op

Slide 10 - Woordweb

Slide 11 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
→ zegt iets over een                        zelfstandig naamwoord
→ krijgt een uitgang,
   net zoals in het Nederlands
   het kleine meisje
   een klein meisje

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

oefenen
Je krijgt nu een reeks oefenvragen.
Je mag het schema hierbij gebruiken.

Slide 14 - Tekstslide

Oefenen in de eerste naamval
de oude man - der                              Mann

een witte hond  - ein                           Hund (m)

zijn lieve vrouw  - seine                          Frau (v)

uw kleine katje  - Ihr                              Kätzchen (o).
   
kleines
weißer
alte
liebe

Slide 15 - Sleepvraag

Wat ben je toch een groot kind!
Was bist du doch ein ... Kind (o)!
A
groß
B
große
C
großes
D
großen

Slide 16 - Quizvraag

Er ist ein ... Freund!
A
gute
B
guter
C
gutes
D
guten

Slide 17 - Quizvraag

Ich habe einen ... Hund (m).
A
kleine
B
kleinen
C
kleines
D
kleiner

Slide 18 - Quizvraag

Er verkauft der ... Frau ein Kleid.
A
dicke
B
dicker
C
dicken
D
dickes

Slide 19 - Quizvraag

Ich gehe mit meinen ... Freunden.
A
neue
B
neuer
C
neues
D
neuen

Slide 20 - Quizvraag

Welche ... Schülerin hat mir geholfen?
A
liebe
B
liebes
C
liebes
D
lieben

Slide 21 - Quizvraag

de dikke kerstman (Weihnachtsmann)

Slide 22 - Open vraag

met een rode neus (die Nase)

Slide 23 - Open vraag

van de koude Noordpool (der Nordpol)

Slide 24 - Open vraag

In de les:
Schritt 20
A2 Seite 18-19
Schritt 21
A3 A&B Seite 37-38

Slide 25 - Tekstslide

Was hast du heute gelernt?

Slide 26 - Woordweb

Slide 27 - Tekstslide