Oefenen voc. chapitre 5 (A+B) F-N Grandes-Lignes 1HV
la soeur
A
de broer
B
de nicht
C
de zus
D
de vriendin
1 / 30
Lesduur is: 10 minOnderdelen in deze les
la soeur
A
de broer
B
de nicht
C
de zus
D
de vriendin
Slide 1 - Quizvraag
bien sûr
A
goed zo
B
natuurlijk
C
zeker
D
beter zo
Slide 2 - Quizvraag
pourquoi
A
waarom
B
omdat
C
voordat
D
waar
Slide 3 - Quizvraag
alors
A
later
B
dan
C
natuurlijk
D
waarom
Slide 4 - Quizvraag
chanter
A
dansen
B
praten
C
kijken
D
zingen
Slide 5 - Quizvraag
demander
A
doen
B
kijken
C
vragen
D
praten
Slide 6 - Quizvraag
donner
A
maken
B
geven
C
praten
D
vragen
Slide 7 - Quizvraag
le frère
A
de broer
B
de vader
C
de neef
D
de opa
Slide 8 - Quizvraag
le portable
A
de radio
B
de zus
C
de vader
D
de mobiele telefoon
Slide 9 - Quizvraag
regarder
A
zien
B
vragen
C
geven
D
kijken
Slide 10 - Quizvraag
qui
A
wat
B
wie
C
waar
D
waarom
Slide 11 - Quizvraag
les parents
A
de grootouders
B
de vaders
C
de ouders
D
de grootvaders
Slide 12 - Quizvraag
la cousine
A
de nicht
B
de zus
C
de neef
D
de hond
Slide 13 - Quizvraag
trop bien
A
niet leuk
B
te gek
C
natuurlijk
D
zeker
Slide 14 - Quizvraag
nul
A
nul
B
vaag
C
niet leuk
D
lastig
Slide 15 - Quizvraag
où
A
of
B
niet
C
waar
D
wat
Slide 16 - Quizvraag
juillet
A
juni
B
juli
C
juist
D
maart
Slide 17 - Quizvraag
le matin
A
de morgen
B
de avond
C
de middag
D
de nacht
Slide 18 - Quizvraag
la piscine
A
de peper
B
de vader
C
de vlag
D
het zwembad
Slide 19 - Quizvraag
septembre
A
maart
B
augustus
C
zeven
D
september
Slide 20 - Quizvraag
l'année dernière
A
volgend jaar
B
vorig jaar
C
het nieuwe jaar
D
afgelopen maand
Slide 21 - Quizvraag
avoir besoin de
A
nodig hebben
B
willen hebben
C
graag hebben
D
bezig zijn
Slide 22 - Quizvraag
vite
A
mogelijk
B
laatst
C
vorig
D
snel
Slide 23 - Quizvraag
l'après-midi
A
de middag
B
de ochtend
C
de nacht
D
de avond
Slide 24 - Quizvraag
inviter
A
kletsen
B
kijken
C
uitnodigen
D
luisteren
Slide 25 - Quizvraag
février
A
februari
B
verifiëren
C
feest
D
iets
Slide 26 - Quizvraag
quelque chose
A
iemand
B
ieder
C
elk
D
iets
Slide 27 - Quizvraag
bavarder
A
kletsen
B
praten
C
vragen
D
geven
Slide 28 - Quizvraag
mai
A
mij
B
maand
C
maar
D
mei
Slide 29 - Quizvraag
le soir
A
de middag
B
de avond
C
de nacht
D
de ochtend
