In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 2
Geld moet rollen!
Slide 1 - Tekstslide
Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en oppotmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel
Slide 2 - Quizvraag
Er werken in 2011 in totaal 512 mensen bij de Aldi, in 2013 zijn dit er 620. Met hoeveel % is het personeelbestand toegenomen (afronden op hele procenten)?
Slide 3 - Open vraag
Mijn positieve banksaldo was op 28 mei € 3000,-. Hier een paar boekingen die zijn geweest: 27-5 contributie voetbal € 12,- af 26-5 salaris folderwijk € 18,- bij 25-5 Mc Donalds € 7,50 af
Wat was mijn saldo op 24-mei ?
A
3001,50 debet
B
3001,50 credit
C
2998,50 debet
D
2998,50 credit
Slide 4 - Quizvraag
160 kinderen zitten op korfbal, hoeveel kinderen zitten op voetbal?
Slide 5 - Open vraag
Ik heb op mijn bankrekening € 60. Ik ga naar de geldautomaat en pin € 30. Wat gebeurt er met mijn geldhoeveelheid?
A
Giraal stijgt, chartaal stijgt
B
Giraal stijgt, chartaal daalt
C
Giraal daalt, chartaal stijgt
D
Giraal daalt, chartaal daalt
Slide 6 - Quizvraag
Het plaatje hiernaast is de geldkringloop. Om welke geldstroom gaat het bij de pijl met nr. 2?
A
Consumptie-uitgaven
B
Inkomen van consument
C
Spaargeld van consument
D
geld lenen door consument
Slide 7 - Quizvraag
Het plaatje hiernaast is de geldkringloop. Om welke geldstroom gaat het bij de pijl met nr. 4?
A
Consumptie-uitgaven
B
Inkomen van consument
C
Spaargeld van consument
D
geld lenen door consument
Slide 8 - Quizvraag
Waarom wil je sparen (spaarmotieven)?
A
voor de rente
B
voor een toekomstige aankoop (doelsparen)
C
voor onverwachte uitgaven (uit voorzorg)
D
A + B + C
Slide 9 - Quizvraag
Johan zet vijf jaar lang €2.000,- op een spaarrekening waar hij 4% rente op ontvangt, de bank stort de rente op zijn betaalrekening. Hoeveel rente ontvangt Johan in die vijf jaar?
Slide 10 - Open vraag
Marieke zet €3.000,- op een spaarrekening met 3,3% samengestelde rente, bereken hoeveel geld er na 7 jaar op deze spaarrekening staat. Gebruik de groeifactor!
Slide 11 - Open vraag
Wat is beleggen?
Slide 12 - Open vraag
Wat is beleggen in obligaties?
Slide 13 - Open vraag
Wat is dividend?
A
Rente op een obligatie.
B
Een deel van de winst voor de aandeelhouder.
C
De hoogte van de koers op de aandelen beurs
D
Een vast bedrag aan kosten.
Slide 14 - Quizvraag
Jan heeft op 1 jan 2010 voor €3000,- aandelen Shell gekocht, dit aandeel koste €15,- Elk jaar krijg hij €1,50 dividend per aandeel, Hij verkoopt het op 1 jan 2015 voor 14,50 Wat is het rendement geweest in euro's
Slide 15 - Open vraag
Noem de 4 leenmotieven:
Slide 16 - Open vraag
Joshua kan een tv kopen voor €2.399,-, hij ruilt zijn oude tv in voor €500,- en zijn vader betaalt ook 500,- mee.
Voor het overige bedrag kan hij kiezen tussen alles ineens betalen of 2 jaar lang €65,- per maand betalen. Bereken de kredietkosten als Joshua voor de laatste optie kiest.
Slide 17 - Open vraag
Je koopt een product en betaalt het in een afgesproken aantal termijen terug. Je bent meteen eigenaar.
Je koopt een product, maar wordt pas eigenaar als je alle afgesproken termijnen hebt betaald.
Huurkoop
Koop op afbetaling
Slide 18 - Sleepvraag
Henk en Anita (2 zoons) hebben een gezamenlijk inkomen van 3500,- per maand. Ze willen graag weten welk bedrag ze moeten aanhouden voor hun levensonderhoud. Hiervoor gebruiken ze de gegevens van het Nibud. Alleenstaande 20% van het inkomen met een minimum van €600,- samenwonend zonder kinderen 30% met een minimum van €900,-. Samenwonend met 1 kind 40% met een minimum van €1375,- (elk extra kind +€50). Welk bedrag moeten ze aanhouden voor hun levensonderhoud?
Slide 19 - Open vraag
Wat is het verschil tussen een hypothecaire lening en een gewone lening?
Slide 20 - Open vraag
Henk en Anita hebben een gezamenlijk inkomen van €3500,- per maand. Per week besteden €162,- aan boodschappen. Hoeveel % van hun maandinkomen besteden ze aan boodschappen?
A
20,1%
B
18,5%
C
4,6%
D
6,4%
Slide 21 - Quizvraag
Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Huur
Vakantie
Kast
Energie
Verzekering
Cadeautjes
Uitgaan
Persoonlijke verzorging
Boodschappen
Slide 22 - Sleepvraag
Petra heeft een scooter gekocht voor €900,-, over 2 jaar wil ze een nieuwe kopen die 30% duurder is. Hoeveel moet ze per maand sparen (reserveren). Haar oude scooter is €200,- waard bij inruil.
Slide 23 - Open vraag
Jochem heeft €6.000 aan spaargeld op zijn spaarrekening, aan het eind van het jaar ontvangt hij €150,- rente. Wat is het rente percentage?
Slide 24 - Open vraag
Geld lenen kost geld!! Welk deel maakt het dat geld lenen geld kost?