Les 2 voortplanting
1 / 54
Lesduur is: 90 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Eieren en vlees
Vlees en melk
Vlees
Kip
Koe
Varken
Slide 2 - Sleepvraag
Waaraan kun je het TYPE dier herkennen?
A
Exterieur
B
Kleur
C
Uiterlijk
D
De grootte
Slide 3 - Quizvraag
Een kippenboer die op zijn bedrijf veel eieren produceert, kiest voor kippen van het:
A
vleestype
B
legtype
C
donsdtype
Slide 4 - Quizvraag
Waar kijk je naar bij dierenwelzijn?
A
de geestelijke gezondheid van het dier
B
de lichamelijke gezondheid van het dier
C
de productie van het dier
D
de geestelijke en lichamelijke gezondheid van het dier
Slide 5 - Quizvraag
Welke van de onderstaande beweringen is juist?
A
Een diersoort kun je onderverdelen in meerdere rassen
B
Een ras kun je onderverdelen in meerdere diersoorten
C
Beide antwoorden zijn waar
D
Beide antwoorden zijn niet waar
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van een primair geslachtskenmerk bij een varken?
A
De zeug heeft tepels
B
De beer is agressiever
C
De zeug heeft een baarmoeder
D
De beer heeft slagtangen
Slide 9 - Quizvraag
Noem twee secundaire geslachtskenmerken van een haan
Slide 10 - Open vraag
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Waaraan kun je zien dat een koe bronstig is?
Slide 13 - Open vraag
Slide 14 - Tekstslide
Een koe die afkalft krijgt vaak ……. jong(en)
A
2
B
1
C
4
D
3
Slide 15 - Quizvraag
Wat is biest?
A
De melk die de koe de eerste twee weken geeft
B
De eerste moedermelk die een kalf drinkt
C
De melk die de koe de eerste week geeft
D
De melk die de koe de eerste 3 dagen geeft
Slide 16 - Quizvraag
Welke woorden staan in de juiste volgorde, waarbij speenleeftijd het laatste woord is?
A
bronstig – dekken – drachtig – geboorte – speenleeftijd
B
dekken – bronstig – geboorte – drachtig – speenleeftijd
C
drachtig – dekken – bronstig – geboorte – speenleeftijd
D
geboorte – dekken – drachtig – bronstig - speenleeftijd
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Een drachtige zeug wordt meestal voor het werpen op de kraamafdeling in een kraamhok gelegd. Dit gebeurt omdat:
A
een zeug dan niet op haar biggen kan gaan liggen
B
een zeug agressief wordt als ze biggen heeft
C
een zeug niet kan werpen met veel varkens om haar heen
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Een bedrijf heeft 40 vleesvarkens. 1 vleesvarken produceert 3,4 m3 mest per maand. Wat is de totale maandproductie aan mest? Geef het antwoord alleen in cijfers en twee decimalen.
Slide 24 - Open vraag
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Video
Welke tanden ontbreken er bij een planteneter?
A
hoektanden
B
snijtanden
C
plooikiezen
Slide 28 - Quizvraag
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Sleep de juiste naam bij het plaatje.
carnivoor
herbivoor
omnivoor
Slide 31 - Sleepvraag
Waarom is bij een vleeseter de bovenkaak vaak breder dan de onderkaak?
A
Dat is een aangeboren afwijking
B
Hierdoor kunnen de kiezen als de benen van een schaar langs elkaar heen glijden
C
In de bovenkaak zitten meer kiezen en tanden dan in de onderkaak
Slide 32 - Quizvraag
De gebitten van een alleseter en van een vleeseter verschillen van elkaar.
Wat heeft de alleseter wel en de vleeseter niet?
Wat heeft de alleseter wel en de vleeseter niet?
A
hoektanden
B
snijtanden
C
knobbelkiezen
D
plooikiezen
Slide 33 - Quizvraag
Sleep de kiezen en tanden naar de juiste voereter.
Carnivoor
Herbivoor
Omnivoor
Ze hebben knipkiezen en hoektanden.
Ze hebben knobbelkiezen.
Ze hebben snijtanden en plooikiezen.
Slide 34 - Sleepvraag
Slide 35 - Tekstslide
Op welke plek in het maag-darmstelsel van de kip worden zaden fijngemalen?
A
darmen
B
kliermaag
C
spiermaag
D
krop
Slide 36 - Quizvraag
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
Wat is deze man aan het doen?
A
Dierenverblijf aan het vegen
B
Dierenverblijf aan het poetsen
C
Dierenverblijf aan het ontsmetten
D
Dierenverblijf aan het reinigen
Slide 39 - Quizvraag
Slide 40 - Tekstslide
Wat is een zoönose?
A
Besmetting van het dier
B
Besmetting van de mens
C
Dodelijke ziektekiemen
D
Besmetting van dier op mens
Slide 41 - Quizvraag
Slide 42 - Tekstslide
Hieronder staan een aantal bedrijfsmiddelen.
Welke van deze bedrijfsmiddelen zit aan de vuile weg?
Welke van deze bedrijfsmiddelen zit aan de vuile weg?
A
een bezem om het voer aan te vegen
B
een kadaverbak om dode dieren in te leggen
C
een hogedrukspuit om de stallen schoon te spuiten
D
een voerkar om krachtvoer te geven
Slide 43 - Quizvraag
Waarom wordt een nieuw dier in een quarantaineverblijf geplaatst?
A
Om te kijken of het dier eventuele ziektes bij zich draagt
B
Om het dier te laten wennen aan zijn nieuwe omgeving
C
Om te kijken of het dier wel voldoende eet
D
Om te kijken of het dier tam is
Slide 44 - Quizvraag
Slide 45 - Tekstslide
Waarvoor dient hokverrijking bij varkens?
A
de productie van varkens wordt zo goedkoper.
B
de varkens hebben zo altijd iets te onderzoeken.
C
om ervoor te zorgen dat varkens genoeg eten
D
om ervoor te zorgen dat varkens niet ziek worden
Slide 46 - Quizvraag
Slide 47 - Tekstslide
Slide 48 - Tekstslide
Slide 49 - Tekstslide
Wat zijn kenmerken van een gezond dier?
A
Verkleurde huid
B
Roze slijmvliezen
C
Rode slijmvliezen
D
witte slijmvliezen
Slide 50 - Quizvraag
Sleep de waarneming naar gezond of ziek.
gezond
ziek
een dier met bleke slijmvliezen
een dier met dromerig gedrag
een dier met een glanzende vacht
een dier met stevige ontlasting
een dier met vochtige ogen
Slide 51 - Sleepvraag
Slide 52 - Tekstslide
Hoe groter een melkveebedrijf, hoe minder mensen er werken. Waarom is dat?
A
Grote melkveebedrijven hebben geen geld voor personeel.
B
Grote melkveebedrijven kunnen geen mensen vinden om daar te werken.
C
Grote melkveebedrijven hebben veel werk geautomatiseerd mbv robots.
