In SOM vind je wanneer je dit precies moet af hebben
De groene vragen zijn optioneel
Slide 31 - Tekstslide
korte arm
lange arm
grote kracht
kleine kracht
draai punt
Slide 32 - Sleepvraag
Wat is de formule voor het berekenen van het moment?
A
Moment = kracht - arm
B
Moment = kracht × arm
C
Moment = kracht ÷ arm
D
Moment = kracht + arm
Slide 33 - Quizvraag
De Cancrusher maakt gebruik van een hefboom. Door het handvat van deze hefboom naar beneden te bewegen wordt het blikje in elkaar geperst. Wat is het draaipunt van deze hefboom?
A
Punt A
B
Punt B
C
Punt C
Slide 34 - Quizvraag
Is de hefboom in evenwicht?
F1×l1=F2×l2
F1×l1=F2×l2
F1×r1=F2×r2
A
De hefboom is in evenwicht.
B
De hefboom is niet in evenwicht.
Slide 35 - Quizvraag
Een 2,0 kg zware steen hangt aan een 4,0 meter lange homogene hefboom. De hefboom is in evenwicht. Hoe zwaar is de hefboom?
A
0,5 kg
B
1,0 kg
C
2,0 kg
D
4,0 kg
Slide 36 - Quizvraag
Opgave 6.1 In de speeltuin zitten Lincy en Donna op de wip. Lincy weegt 36 kg en zit 3,1 m van het draaipunt. De wip is in evenwicht. a. Bereken waar Donna met haar 42 kg zit. (geef je berekening met formules) Vince en Barry zitten op de wip. Vince zit op 2,4 m van het draaipunt en Barry op 2,8 m. De wip is weer in evenwicht. b. Bereken hoeveel kg Vince weegt, als de massa van Barry 38 kg is. (geef je berekening met formules)
antwoord:
a. 2,7 m.
b. 44,3 kg
Geef zelf je berekening
?
Slide 37 - Open vraag
Opgave 6.2 Hiernaast wordt een spijker met een klauwhamer uit een plank getrokken. De spierkracht op de hamer is 50 N. Het draaipunt van de hamer ligt bij D. Bereken de kracht die de spijker op de hamer uitoefent.
antwoord:
400 N
Geef zelf je berekening
?
Slide 38 - Open vraag
Opgave 6.2 Hiernaast wordt een spijker met een klauwhamer uit een plank getrokken. De spierkracht op de hamer is 50 N. Het draaipunt van de hamer ligt bij D. Bereken de kracht die de spijker op de hamer uitoefent.
antwoord:
400 N
Geef zelf je berekening
?
Slide 39 - Open vraag
Opgave 6.3 Koen experimenteert met een hefboom met draaipunt P. Hij gebruikt daarbij een doos met gewichtjes van 50 g. In de situatie hieronder is er duidelijk nog geen evenwicht.
Bereken hoeveel gewichtjes Koen bij het vraagteken moet ophangen om de hefboom wel in evenwicht te krijgen.
antwoord:
4 gewichtjes
Geef zelf je berekening
?
Slide 40 - Open vraag
Opgave 6.4
Barry wil met een van de tangen hieronder een stuk ijzerdraad doorknippen. De belangrijkste afstanden zijn in cm aangegeven. (klik om te zoomen) De maximale kracht F die hij op de handvatten kan uitoefenen is 300 N. Bereken hoeveel kracht elke tang maximaal op beide kanten van de draad kan uitoefenen.
antwoord:
a. 1800 N
b. 1500 N
c. 900 N
Geef zelf je berekening
?
Slide 41 - Open vraag
Opgave 6.5 Hieronder probeert Dennis een kast op te tillen. Als hij er een stok onder steekt, heeft hij een kracht van 160 N nodig om hem aan een kant op te tillen.
Bereken de kracht die de kast dan op de stok uitoefent.
antwoord:
800 N
Geef zelf je berekening
?
Slide 42 - Open vraag
Antwoorden
Opgave 1
In de gegevens die we uit de opgave kunnen halen, zetten we de gegevens van Lincy neer met L en de gegevens van Donna met een D:
mL = 36 kg, rL = 3,1 m, mD = 42 kg, g = 9,81 N/kg
a. Ze zitten op een wip en dat is een hefboom aan twee kanten van een draaipunt, zie afbeelding hieronder.
Aan die twee kanten is dus een (zwaarte)kracht aanwezig van Donna en Lincy.
Om een evenwicht te hebben met het moment van Lincy gelijk zijn aan het moment van Donna:
En hieruit volgt de arm van Donna tot het draaipunt:
b.rV = 2,4 m, rB = 2,8 m, mB = 38 kg, g = 9,81 N/kg
Fz,L=mL⋅g=36⋅9,81=353,16N
Fz,D=mD⋅g=42⋅9,81=412,02N
ML=MD
Fz,L⋅rL=Fz,D⋅rD
353,16⋅3,1=412,02⋅rD
→rD=412,02353,16⋅3,1=2,7m
Fz,B=mB⋅g=38⋅9,81=372,78N
MB=MV
Fz,B⋅rB=Fz,V⋅rV
372,78⋅2,8=Fz,V⋅2,4
→Fz,V=2,4372,78⋅2,8=434,91N
→mV=gFz,V=9,81434,91=44,3kg
Slide 43 - Tekstslide
Antwoorden
Opgave 2
F2 = 50 N (Fspier)
r2 = 48 cm (afstand F2 en draaipunt D)
F1 = ?? N
r1 = 6 cm (afstand F1 en draaipunt D)
Opgave 3
rechts: 4 gewichtjes x 5 cm = 20
links: 2 gewichtjes x 4 cm + ?? gewichtjes x 3
aan beide kanten moet je dan 20 hebben.
Je komt dan uit op 4 gewichtjes
F1=r1F2⋅r2=650⋅48=400N
Slide 44 - Tekstslide
Antwoorden
Opgave 4
Tang 1 (combinatietang)
Tang 2 (draadtang)
Tang 3 (nijptang)
Opgave 5
F1 = 160 N (Kracht duwen naar benenden)
r1 = 150 cm
(Het draaipunt zit op de grond aan het einde van de stok, de afstand is dus 150 cm)
F2 = ?? N
r2 = 30 cm (afstand F2 en draaipunt D)
F1=r1F2⋅r2=1,5300⋅9=1800N
F1=r1F2⋅r2=3300⋅15=1500N
F1=r1F2⋅r2=4300⋅12=900N
F2=r2F1⋅r1=30160⋅150=800N
Slide 45 - Tekstslide
In de figuur hiernaast zie je een andere brug. Om de brug op te tillen is (rechts) een kracht van 48 kN nodig.
Bereken de massa van het contra'gewicht' links.
Maak je berekeningen op een blaadje / in je schrift en lever deze op de volgende slide in. Daar vind je ook tips.
Slide 46 - Tekstslide
Bereken eerst het moment rechts. M = F r. Reken de kracht eerst om naar 'gewone' N.
1
Het moment links moet even groot zijn. Je kunt nu de KRACHT links berekenen met M = F r (dus F = ....)
2
De kracht links wordt geleverd door de zwaartekracht op het 'contragewicht'. Met de formule Fz = m g kan je de massa nu uitrekenen.
Fz = m g dus m = .... (voor g mag je 10 of 9,81 gebruiken).