Examentraining kerndoel 13 biologie

Examentraining
Van generatie op generatie (bi K13)
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Examentraining
Van generatie op generatie (bi K13)

Slide 1 - Tekstslide

Begrippen die je moet kennen:
genotype - fenotype
dominant - recessief
homozygoot - heterozygoot
kruisingen - stambomen
intermediair fenotype

Zie ook de samenvatting die uitgedeeld is

Slide 2 - Tekstslide

genotype
fenotype

Slide 3 - Tekstslide

fenotype vs. genotype

Slide 4 - Tekstslide

Chromosomen
  • In de celkern van elke cel
  • Mens: 46 chromosomen (= 23 paar)
  • Chromosomen bevatten de erfelijke eigenschappen (genotype)

Slide 5 - Tekstslide

Geslachtschromosomen
Man: XY
Geslachtscellen: X of Y

Vrouw: XX
In geslachtscellen X 

Slide 6 - Tekstslide

genen
Gedeelte van het chromosoom dat staat voor een erfelijke eigenschap.

Je hebt altijd 2 genen van een eigenschap, 1 van je vader en 1 van je moeder.

Slide 7 - Tekstslide

Kruisingen
Bij geslachtgelijke voortplanting:
genen van vader en moeder worden gekruisd
Er ontstaan nieuwe genotypen

Slide 8 - Tekstslide

Uitwerking kruising
Noteer eerst de P -generatie:        P          AA x aa
Welke geslachtscellen?                                  A        a
                                                                     F1              Aa

Kans op Zwartbont = 100 %
Kans op Roodbont = 0%

Slide 9 - Tekstslide

De jongen uit de F1 planten zich onderling voort...
F1:                                                 Aa    x    Aa
Geslachtscellen                A of a       A of a
Kruisingsschema:                          A               a
                                                        A    AA            Aa
                                                        a     Aa             aa



Slide 10 - Tekstslide

Compleet uitgewerkte kruising

P:                                  AA             x                    aa

Geslachtscellen:    A                                      a

F1:                                                  Aa

                                     Aa             x                 Aa

Geslachtscellen: A of a                         A of a

F2:


Slide 11 - Tekstslide

De kans op Roodbont = 25%
De kans op Zwartbont = 75%
Verhouding genotype = 
AA:Aa:aa = 1:2:1

Verhouding fenotype =
Zwartbont : roodbont = 3:1

Slide 12 - Tekstslide

Intermediaire kruising

Slide 13 - Tekstslide

Intermediaire kruising
Beide genen zijn even sterk. Geen dominant gen.
Onder de nakomelingen bevinden zich 'mengvormen' van de genotypen.

Slide 14 - Tekstslide

Uitwerking kruising
P:          AzAz  x AwAw

F1:                 AzAw
          AzAw   x    AzAw
F2:           Az                    Aw
     Az      AzAz               AzAw
     Aw     AzAw              AwAw

Slide 15 - Tekstslide

Stambomen

  • Lees de opgave goed: wat is dominant en wat is recessief?
  • noteer eerst de genotypen die je al weet
  • Vul nu de overige genotypen in

Slide 16 - Tekstslide

Stambomen 

Slide 17 - Tekstslide

Erfelijkheidsonderzoek
Er kan onderzocht worden of iemand de genen bezit die een erfelijke ziekte veroorzaakt. Bijvoorbeeld het gen voor borstkanker.
Er kan dan een genetisch advies gegeven worden. 
Erfelijkheidsonderzoek kan ook gedaan worden voor de geboorte. 
Dit heet een  prenataal onderzoek.


Slide 18 - Tekstslide

Prenataal onderzoek

Onderzoek naar de ongeboren foetus op:
- Groei en ontwikkeling
- Erfelijke aandoeningen

Slide 19 - Tekstslide

Vlokkentest

Slide 20 - Tekstslide

Vruchtwaterpunctie

Slide 21 - Tekstslide

Wat is biotechnologie?
Biotechnologie: een verzamelnaam voor technieken waarbij organismen worden gebruikt om producten te maken voor de mens.

Slide 22 - Tekstslide

Twee manieren van biotechnologie
'Klassieke manier'                                                     'moderne manier'
Speciale bacteriën en schimmels worden gebruikt bij het maken van voedingsmiddelen
Ook wel genetisch manipuleren genoemd

Slide 23 - Tekstslide

Voedsel waarbij klassieke biotechnologie wordt gebruikt
  • Gisten helpen bij het  - laten rijzen van brood en produceren van alcohol

  • melkzuurbacteriën helpen bij het maken van - yoghurt, kaas en karnemelk

Slide 24 - Tekstslide

Moderne biotechnologie: Het veranderen van DNA
  • Genetische modificatie: de mens verandert de erfelijke eigenschappen van andere soorten organismen. 

  • Transgeen: de naam van de organismes die genetisch gemodificeerd worden.

Slide 25 - Tekstslide

Moderne biotechnologie: Het veranderen van DNA
  • Recombinant-DNA-technieken: hierbij wordt er in het DNA van een organisme nieuwe erfelijke informatie aangebracht (bijv. DNA afkomstig van een ander soort organisme)

  • De veranderde organismen kunnen voor de mens                                       nieuwe of goedkopere voedingsmiddelen,                                        geneesmiddelen of hormonen produceren. 

Slide 26 - Tekstslide

Moderne biotechnologie wordt gebruikt in drie gebieden
Thema 7 Trans
Landbouw
Milieu
Gezondheidszorg

Slide 27 - Tekstslide






Het lichtgevende DNA van een kwal wordt overgezet naar een bacterie.

Slide 28 - Tekstslide

Wat is evolutie
Evolutie is ontwikkeling van leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen en verdwijnen.
Ook wel evolutietheorie genoemd.
Argumenten voor evolutietheorie zijn verschillende feiten.

 

Slide 29 - Tekstslide

Evolutie en geslachtelijke voortplanting
Populatie: groep van individuen van 1 soort die samenleven in een bepaald gebied, die zich onderling voorplanten

Onderling voortplanten = geslachtelijke voortplanting
Geslachtelijke voortplanting = mixen van genotype vader en moeder

Slide 30 - Tekstslide

Evolutie en mutatie
Mutatie = plotselinge verandering 
Mutatie komt vaak door invloed van stoffen uit het milieu

Mutatie kan ervoor zorgen dat er nieuwe eigenschap ontstaat.
Mutatie is altijd toeval. 
Kan positief, maar ook negatief uitwerken
Zie je nu ook gebeuren bij covid-19. Engelse, Zuid-Afrikaanse en Braziliaanse variant.

Slide 31 - Tekstslide

Evolutie en natuurlijke selectie
Meeste individuen krijgen meerdere nakomelingen.
Individuen die meer opvallen, hebben grotere kans om op te vallen.

Leeuw met albinisme (geen pigment), valt op 
savanne eerder op. Prooidieren zien hem snel, 
minder kans om eten te vangen.

Slide 32 - Tekstslide

Ontstaan van nieuwe soorten
  1.  Milieu veranderd, de toevallige mutatie wordt fenotype met meeste overlevingskans. Soort veranderd/evolueert.
  2. Gebied wordt in tweeën gesplitst, waardoor 2 groepen individuen ontstaan.

Slide 33 - Tekstslide

Argumenten evolutie
  1. Fossielen = versteende resten van organismen
  2. Overeenkomst in bouw
  3. Rudimentaire organen = resten van organen die soort eerst wel had, maar weg geëvolueerd zijn.
  4. Overeenkomsten van organen en celbouw

Slide 34 - Tekstslide

Volgens de gegevens in de stamboom hebben de hondachtigen en de katachtigen een gemeenschappelijke voorouder. Uit deze voorouder hebben zij zich ontwikkeld als aparte groepen.

Hoeveel miljoen jaar geleden is deze ontwikkeling begonnen?
(antwoord invullen op volgende slide!)

Slide 35 - Tekstslide