M2 werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g, mavo
• Leerjaar 2

M2 werkwoordspelling

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Tegenwoordige tijd

1. Ik-vorm (stam)

2. Ik-vorm + t
3. Hele werkwoord

Bekijk de regels en leer goed wanneer je welke vorm gebruikt!

Vormen

1. Ik-vorm

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de  stam

ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

2. hij-vorm

(ik-vorm +t)

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de ik-vorm + t

jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord

wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

(zwemmen t.t.) 2. Dat kind ...... in het koude water.

(wandelen t.t.) 3. Je ..... daar graag, hé?

(redden t.t.) 5. Mijn zus ......... het wel dit schooljaar.

(worden t.t.) 6. Jesse ..... bijna 18.

Zwakke en sterke werkwoorden

In deze les ga je leren wat zwakke en sterke werkwoorden zijn...

Persoonsvorm verleden tijd

2 soorten werkwoorden

Zwakke werkwoorden

Sterke werkwoorden

Persoonsvorm verleden tijd

 Zwakke werkwoorden

 In de verleden tijd blijft de klank hetzelfde

 Werkwoord zonder –en eindigt op t, k, f, s, ch of p            te(n)

 Werkwoord zonder –en eindigt op andere letter              -de(n)

 Als de ik-vorm al op een –d of –t eindigt           –dde(n) of –tte(n)

Persoonsvorm verleden tijd

Bijvoorbeeld:

Ik wacht vandaag

Ik .... gisteren

wachten - en                 wacht

wacht eindigt op 't' en 't' zit in 't kofschip

Dus wachtte

Persoonsvorm verleden tijd

Bijvoorbeeld:

Ik huil vandaag

Ik .... gisteren

huilen - en                 huil

Huil eindigt op 'l' en 'l' zit niet in 't kofschip 

Dus huilde 

Persoonsvorm verleden tijd

 Sterke werkwoorden

 In de verleden tijd veranderen die van klank

Wrijven                 wreven 

Schrijven            schreven

Schuiven             schoven

Onregelmatige werkwoorden

 Onregelmatige werkwoorden

 Onregelmatige werkwoorden

 In de verleden tijd volgen zij de regels niet.

Hebben, zullen, zijn, willen, kunnen en mogen

Ik heb, jij hebt, hij/zij heeft, wij hebben

Ik zal, jij zult, hij/zij zal, wij zullen

Het werkwoord 'zingen' is een..... werkwoord

1. sterk
2. zwak
3. onregelmatig

Het werkwoord 'zoenen' is een..... werkwoord

1. sterk
2. zwak
3. onregelmatig

Het werkwoord 'hebben' is een..... werkwoord

1. sterk
2. zwak
3. onregelmatig

Het werkwoord 'vliegen' is een..... werkwoord

1. sterk
2. zwak
3. onregelmatig

Hoe schrijf je deze persoonsvorm in de verleden tijd: 'Zij ... (wachten) heel lang'

Hoe schrijf je deze persoonsvorm in de verleden tijd: 'Hij (krabben) de sticker eraf'

Hoe schrijf je deze persoonsvorm in de verleden tijd: 'Mijn grootouders ... (roken) vroeger veel sigaren.'

Aan het werk!

Maken: Les 25 alle opdrachten

Let op: donderdag mag je er ook nog aan werken, dus het hoeft nog niet af te zijn :)