Paragraaf 1.4 Kom je uit met je geld?

Week 39 (vanaf 26 september)
Pincode Hoofdstuk 1.  Wat heb je nodig?
  1. Wat wil je kopen?
  2. Waarom koop je dat?
  3. Sta je sterk als consument?
  4. Kom je uit met je geld?
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Week 39 (vanaf 26 september)
Pincode Hoofdstuk 1.  Wat heb je nodig?
  1. Wat wil je kopen?
  2. Waarom koop je dat?
  3. Sta je sterk als consument?
  4. Kom je uit met je geld?

Slide 1 - Tekstslide

Opgave 33 (onderzoek)
De Consumentenbond heeft ijsjes getest. Bekijk de resultaten van dit onderzoek.
a. Hoe noem je zo’n onderzoek?
  • een vergelijkend warenonderzoek 
b. Hoe is de prijs per ijsje van nummer 1 berekend? Schrijf de berekening op.
  • € 1,29 ÷ 6 = € 0,22
c. Reken van de nummers 2 tot en met 8 de prijs per ijsje uit.
  • nummer 2, 3, 5 en 8: € 1,39 ÷ 8 = € 0,17
  • nummer 4: € 2,99 ÷ 8 = € 0,37
  • nummer 6: € 2,85 ÷ 8 = € 0,36
  • nummer 7: € 1,49 ÷ 4 = € 0,37



Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen H1. Wat heb je nodig?
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een begroting?

Slide 4 - Woordweb

Inkomen
Er zijn drie soorten inkomens:
  1. Loon of salaris ontvang je als je voor een baas werkt.
  2. Winst is je inkomen als je een eigen bedrijf hebt.
  3. Uitkering ontvang je van de overheid. Bijvoorbeeld als je werkloos of arbeidsongeschikt bent. Ouders van kinderen onder de achttien krijgen kinderbijslag.

Slide 5 - Tekstslide

Begroting
Heb je genoeg inkomsten om al je uitgaven te kunnen betalen? Dat kun je van tevoren zien als je een begroting maakt. Een begroting is een overzicht van je verwachte inkomsten en je verwachte uitgaven voor de komende periode.

Vraag
Komt Richard tekort, of
houdt hij over in de maand
oktober?

Slide 6 - Tekstslide

Omrekenen maand en week
Om bedragen te kunnen vergelijken reken je ze eerst om naar dezelfde periode. Omrekenen van week naar maand of van maand naar week doe je met behulp van de volgende formules:




Je krijgt € 5 zakgeld per week, hoeveel is dat per maand?
  • € 5 x 52 (weken) = 260 ÷ 12 (maanden) = € 21,67
Je krijgt € 20 zakgeld per maand, hoeveel is dat per week?
  • € 20 x 12 (maanden) = 240 ÷ 52 (weken) = € 4,62

Slide 7 - Tekstslide

Uitgaven
  1. Vaste lasten (zoals huur, energie, abonnement en contributie)
  2. Huishoudelijke uitgaven (zoals boodschappen en persoonlijk verzorging)
  3. Incidentele uitgaven (zoals kleding, apparaten en vakantie)

Slide 8 - Tekstslide

Reserveren
Voor incidentele uitgaven heb je niet meteen geld klaarliggen. Daarom is het verstandig ervoor te reserveren. Dan zet je telkens een bedrag opzij (sparen), zodat je later een bepaalde grote uitgave kunt betalen.

Slide 9 - Tekstslide

Reservering berekenen
Reservering per maand = benodigd bedrag ÷ aantal maanden


Voorbeeld
Over 9 maanden is het kerstvakantie. Dan wil je een snowboard kopen van € 225. Hoeveel moet je per maand reserveren?
  • reservering per maand = € 225 ÷ 9 (maanden) = € 25

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wat is geen inkomen?
A
loon
B
winst
C
telefoonabonnement
D
uitkering

Slide 12 - Quizvraag

Je ouder(s)/verzorger(s) krijgen € 100 per maand kinderbijslag. Hoeveel is dat per week?
A
€ 21,25
B
€ 23,08
C
€ 25
D
€ 100

Slide 13 - Quizvraag

Geef uit je hoofd het juiste antwoord. € 100 per maand is...
A
minder dan € 25 per week
B
precies € 25 per week
C
meer dan € 25 per week

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een incidentele uitgave?
A
kapper
B
supermarkt
C
fietsreparatie
D
hypotheek

Slide 15 - Quizvraag

Je wilt over een jaar een nieuwe refurbished iPhone kopen voor € 195. Hoeveel moet je vanaf nu maandelijks reserveren?
A
€ 15,75
B
€ 16,25
C
€ 17,50
D
€ 18,75

Slide 16 - Quizvraag

Leerdoelen H1. Wat heb je nodig?
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 17 - Tekstslide

Maakwerk voor de volgende keer



Opgaven 44, 46, 47, 49, 50, 51, 52, 54 en 55 

Slide 18 - Tekstslide

Opgave 52
In de losse verkoop betaal je voor een tijdschrift € 2,75 per week. Met een abonnement betaal je € 11,50 per maand. Wat is voordeliger?

  • € 2,75 (per week) × 52  (weken) ÷ 12 (maanden) = € 11,92 per maand, dat is meer dan € 11,50 per maand

  • of € 11,50 (per maand) × 12 (maanden) ÷ 52 (weken) = € 2,65 per week, dat is minder dan € 2,75 per week

Slide 19 - Tekstslide

Opgave 55
Over tweeënhalf jaar wil je een scooter van € 1.900 kopen.
a. Welk bedrag heb jij nog nodig als je ouders er € 250 aan meebetalen?
  • € 1.900 – € 250 = € 1.650
b. Hoeveel moet je vanaf nu per maand reserveren?
  • tweeënhalf jaar = 2,5 × 12 = 30 maanden, € 1.650 ÷ 30 = € 55 per maand
c. Je inkomen is niet genoeg om elke maand zo veel te reserveren. Wat kun je doen om toch een scooter te kunnen kopen? Bedenk twee mogelijkheden.
  • langer sparen, goedkopere scooter kopen of geld lenen bij je ouders

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen H1. Wat heb je nodig?
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 21 - Tekstslide

Minimale toetsvoorbereiding
  • nadat je alle opgaven de afgelopen weken gemaakt hebt
  • leer de formules op pagina 9 (notatie), 10 (gemiddelde), 15 (procent), 21 (van week naar maand), 22 (van maand naar week) en 23 (reservering per maand)
  • leer de samenvatting op pagina 26
  • leer de begrippen op pagina 27
  • doe de oefentoets op pagina 29
  • doe nog een aantal herhalingsopdrachten op pagina 30/31 (minimaal 2 per paragraaf)
  • doe nog een aantal rekenopdrachten op pagina 34/35 (minimaal 3)
  • doorloop nogmaals de LessonUps die we in de lessen behandeld hebben (zie Som)
  • controleer tenslotte met de leerdoelen in GPL paragraaf 1.1 t/m 1.4 op www.lauwerscollege.ldgo.nl of je de stof voldoende kent en begrijpt

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide