Basstex B1 B2

BASSTEX les 2
Lesdoelen
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Verwijswoorden en bijzinnen
Planning
* Hoe was de week?                     
* Quiz
* Instructie B1  BZVNW/ PVNW
* Spreken en maken
* Instructie B2 Verwijswoorden en bijzinnen
* Spreken en maken
* Presenteren
* Stelling van de week
* Werkwoorden met een vast voorzetsel
* Aanmelden Lesson Up










1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

BASSTEX les 2
Lesdoelen
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Verwijswoorden en bijzinnen
Planning
* Hoe was de week?                     
* Quiz
* Instructie B1  BZVNW/ PVNW
* Spreken en maken
* Instructie B2 Verwijswoorden en bijzinnen
* Spreken en maken
* Presenteren
* Stelling van de week
* Werkwoorden met een vast voorzetsel
* Aanmelden Lesson Up










Slide 1 - Tekstslide

Aanmelden Lesson up Code  

nxeoi

Slide 2 - Tekstslide

( B1 thema 5)
Bezittelijk voornaamwoorden

persoonlijkvoornaamwoorden als lv en na vz

Slide 3 - Tekstslide

Wat komt er op de puntjes

Jaap heeft een broek. Het is........ broek
A
zij
B
zijn
C
hem
D
hij

Slide 4 - Quizvraag

Jaap heeft een broek.
De broek is van .........
A
hij
B
zijn
C
hem

Slide 5 - Quizvraag

Zij hebben een groot huis
Het is ...... huis
A
hen
B
hun
C
zij

Slide 6 - Quizvraag

Zij hebben een huis. Het huis is van.....
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 7 - Quizvraag

Is dat ......... man?
A
jou
B
jouw

Slide 8 - Quizvraag

Is die tas van .........?
A
jou
B
jouw

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

B1  Blz 125 boek B1

Contactadvertentie lezen over Weduwnaar. 
Vertel precies na wat deze man wil vertellen.

Doe samen opdr 66
Vertel precies na wat deze vrouw wil vertellen.

Blz 128  schrijf tekst 

Slide 11 - Tekstslide

Verwijswoorden
die > verwijst naar een 'de-woord'
dat > verwijst naar een 'het-woord'
wat> verwijst naar een hele zin,

waaraan, 
waarmee, 
waarvoor, 
waaronder
enz                                    



 waar + voorzetsel > 
verwijst naar (bijvoeglijk+)zelfstandig naamwoord 

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeelden
We doen mee aan de les.
De les waar we aan meedoen, gaat over bijzinnen.

Ik zit op de fiets.
De fiets waar ik op zit, heb ik gekocht.

!!!Ik schrijf met een pen.
De pen waar ik mee schrijf, moet vervangen worden.

!!! Ik ga naar de bakker
De bakker waar ik naartoe ga, kan heerlijk brood bakken.



Slide 13 - Tekstslide

B2 Oefenen 
Bijzinnen met waar......


blz 110 /111
opdr 40 zoek de combinaties
 opdr 44  maken
Opdr 45 spreken


Slide 14 - Tekstslide

Presenteren opdrachten

B1 Blz 127  Opdr 66
B2 Blz 110 Opdr 44 en 45

Feedback geven

Slide 15 - Tekstslide



Stelling

Als ik iets graag wil hebben, leen ik geld.

Slide 16 - Tekstslide

Werkwoorden met vast voorzetsel
aandringen op
aankomen op
aanleiding geven tot
naar aanleiding van
aanmanen tot
in aanmerking komen voor
aanmoedigen tot
zich aanpassen aan
zich aansluiten bij
aansturen op

Slide 17 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?


Registreer waar je gebleven bent deze week.



Bedankt voor de aandacht!
Succes met je huiswerk.



Slide 18 - Tekstslide

Zoek de juiste combinaties in  document werkwoorden met vaste voorzetsels 1 t/m 10 en maak ze op papier.

Slide 19 - Tekstslide