Met wat voor schoonmaakmiddel verwijder je een hardnekkige vlek in de vloerbedekking
A
een onderhoudsmiddel
B
een desinfectiemiddel
C
een oplosmiddel
D
allesreiniger
Slide 6 - Quizvraag
Met welk middel kun je kalkaanslag het best verwijderen
A
allesreiniger
B
chloorbleekmiddel
C
schoonmaakazijn
D
spiritus
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent dit symbool ?
Slide 8 - Open vraag
Wat is ergonomisch werken
A
Handschoenen dragen
B
De stand van de dweil op de juiste hoogte instellen
C
Regelmatig handen wassen
D
niet praten over gevoelige informatie van clienten
Slide 9 - Quizvraag
Noem 2 redenen waarom mensen huisdieren nemen
Slide 10 - Open vraag
Wat is een natuurlijke grondstof?
A
Polyester
B
Viscose
C
Katoen
D
Acetaat
Slide 11 - Quizvraag
Bij het wassen van wasgoed moet je rekening houden met de waterhardheid. welke opmerking over hard water is juist?
A
Met hard water wordt het wasgoed schoner
B
Bij hard water heb je meer wasmiddel nodig
C
Bij hard water heb je minder water nodig
D
Hard water bevat een kleine hoeveelheid kalk
Slide 12 - Quizvraag
Je gaat wasgoed wassen in een gebied waar waterhardheid 11dH is. Je wast een volle wasmachine van 7kg en de was is licht bevuild. Hoeveel ml wasmiddel moet je gebruiken?
A
120 ml
B
150 ml
C
190 ml
D
270 ml
Slide 13 - Quizvraag
Wanneer gebruik je het voorwasprogramma
A
wanneer wasgoed snel klaar moet zijn
B
wanneer wasgoed erg vuil is
C
wanneer de trommel helemaal vol zit
D
wanneer het wasmiddel volledig uit het wasgoed moet gaan
Slide 14 - Quizvraag
Schoenpoets is een:
A
Onderhoudsproduct
B
Wasmiddel
C
Reinigingsmiddel
D
Desinfectiemiddel
Slide 15 - Quizvraag
Stelling 1: de meeste mantelzorgers zijn goed opgeleid Stelling 2: Iedereen heeft wel een mantelzorger in de buurt
A
Alleen stelling 1 is juist
B
Alleen stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist
Slide 16 - Quizvraag
De TGT datum betekent:
A
Tenminste geopend houdbaar tot.
B
Tenminste openen tot.
C
Te gebruiken tot.
D
Tenminste houdbaar tot.
Slide 17 - Quizvraag
1 ons is:
A
10 gram
B
1 gram
C
100 gram
D
1000 gram
Slide 18 - Quizvraag
Welk voedingsstof is een bouwstof?
A
Eiwit
B
Vet
C
Koolhydraten
D
Vitamine C
Slide 19 - Quizvraag
In welk vak van de Schijf van 5 zitten de voedingsmiddelen die de meeste eiwitten opleveren?
A
Groente en fruit
B
Zuivel, noten, vis, peulvruchten, vlees en ei
C
Brood en graanproducten en aardappelen
D
Dranken
Slide 20 - Quizvraag
In welke producten zitten onverzadigde vetten?
A
Olijfolie
B
Varkensvlees
C
Kaas
D
Volle melk
Slide 21 - Quizvraag
Leg uit waarom variatie in voeding belangrijk is
Slide 22 - Open vraag
Waarvoor is dit keukengereedschap (afbeelding) het meest geschikt?