28-09-2020

Montag, den 28. September 2020
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 33 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Montag, den 28. September 2020

Slide 1 - Tekstslide

Heute
- Idioom: Wörterliste Woche 3
- C2: Hören
- GR2 + An die Arbeit
- Hausaufgaben für Mittwoch + Freitag 
- Teebeutel-Frage

Slide 2 - Tekstslide

Idioom 
Wörterliste Woche 3

Slide 3 - Tekstslide

C2: Hören
KB S. 30

Wir hören das Gespräch zweimal: 

1. Beim ersten Mal schreibst du im Heft auf, ob die Aussagen richtig oder falsch sind. 
2. Beim zweiten Mal korrigierst du die falschen Aussagen.




Slide 4 - Tekstslide

C2: Hören

Track 17 = Aussage 1-4
Track 18 = Aussage 5-8
Track 19 = Aussage 9-12




Slide 5 - Tekstslide

C2: Hören
1. 
7. 
2. 
8. 
3. 
9. 
4. 
10.
5. 
11. 
6. 
12.

Slide 6 - Tekstslide

C2: Hören
1. richtig
7. 
2. 
8. 
3. 
9. 
4. 
10.
5. 
11. 
6. 
12.

Slide 7 - Tekstslide

C2: Hören
1. richtig
7. 
2. richtig
8. 
3. 
9. 
4. 
10.
5. 
11. 
6. 
12.

Slide 8 - Tekstslide

C2: Hören
1. richtig
7. 
2. richtig
8. 
3. richtig
9. 
4. 
10.
5. 
11. 
6. 
12.

Slide 9 - Tekstslide

C2: Hören
1. richtig
7. 
2. richtig
8. 
3. richtig
9. 
4. falsch
10.
5. 
11. 
6. 
12.

Slide 10 - Tekstslide

C2: Hören
1. richtig
7. 
2. richtig
8. 
3. richtig
9. 
4. falsch
10.
5. falsch
11. 
6. 
12.

Slide 11 - Tekstslide

C2: Hören
1. richtig
7. 
2. richtig
8. 
3. richtig
9. 
4. falsch
10.
5. falsch
11. 
6. richtig
12.

Slide 12 - Tekstslide

C2: Hören
1. richtig
7. falsch
2. richtig
8. 
3. richtig
9. 
4. falsch
10.
5. falsch
11. 
6. richtig
12.

Slide 13 - Tekstslide

C2: Hören
1. richtig
7. falsch
2. richtig
8. richtig
3. richtig
9. 
4. falsch
10.
5. falsch
11. 
6. richtig
12.

Slide 14 - Tekstslide

C2: Hören
1. richtig
7. falsch
2. richtig
8. richtig
3. richtig
9. richtig
4. falsch
10.
5. falsch
11. 
6. richtig
12.

Slide 15 - Tekstslide

C2: Hören
1. richtig
7. falsch
2. richtig
8. richtig
3. richtig
9. richtig
4. falsch
10. falsch
5. falsch
11. 
6. richtig
12.

Slide 16 - Tekstslide

C2: Hören
1. richtig
7. falsch
2. richtig
8. richtig
3. richtig
9. richtig
4. falsch
10. falsch
5. falsch
11. falsch
6. richtig
12.

Slide 17 - Tekstslide

C2: Hören
1. richtig
7. falsch
2. richtig
8. richtig
3. richtig
9. richtig
4. falsch
10. falsch
5. falsch
11. falsch
6. richtig
12. richtig

Slide 18 - Tekstslide

C2: Hören
4. Trotz großzügigem Taschengeld + Nebenjobs verfügen sie über viel weniger Geld als Erwachsene.

Slide 19 - Tekstslide

C2: Hören
4. Trotz großzügigem Taschengeld + Nebenjobs verfügen sie über viel weniger Geld als Erwachsene.
5. Minderjährige können überhaupt keinen Kredit aufnehmen.


Slide 20 - Tekstslide

C2: Hören
4. Trotz großzügigem Taschengeld + Nebenjobs verfügen sie über viel weniger Geld als Erwachsene.
5. Minderjährige können überhaupt keinen Kredit aufnehmen.
7. Sie können die Schulden ihrer Kinder gewöhnlich nicht bezahlen.

Slide 21 - Tekstslide

C2: Hören
4. Trotz großzügigem Taschengeld + Nebenjobs verfügen sie über viel weniger Geld als Erwachsene.
5. Minderjährige können überhaupt keinen Kredit aufnehmen.
7. Sie können die Schulden ihrer Kinder gewöhnlich nicht bezahlen.
10. Die Beratungsstelle animiert die Jugendlichen dazu, selbst mit ihren Gläubigern das Problem zu lösen. 


Slide 22 - Tekstslide

C2: Hören
4. Trotz großzügigem Taschengeld + Nebenjobs verfügen sie über viel weniger Geld als Erwachsene.
5. Minderjährige können überhaupt keinen Kredit aufnehmen.
7. Sie können die Schulden ihrer Kinder gewöhnlich nicht bezahlen.
10. Die Beratungsstelle animiert die Jugendlichen dazu, selbst mit ihren Gläubigern das Problem zu lösen. 
11. Sie sollen auf keinen Fall ihre Ausbildung abbrechen, denn das ist die beste Vorbereitung auf eine schuldenfreie Zukunft. 

Slide 23 - Tekstslide

Ausblick: GR2
Satzverbindung, Teil 2 
--> Oftewel: Het verbinden van hoofd- en bijzinnen

Vorige week: zodat/opdat, om ... te, ter (damit, um ... zu, zum/zur)

Deze week: zonder (te/dat) + in plaats van (te/dat)

Slide 24 - Tekstslide

Zonder (te / dat)

ohne ... zu = zonder te
In de bijzin staat een infinitief

ohne ... dass = zonder dat
In de bijzin staan een onderwerp + persoonsvorm

ohne = zonder (+4)
In de bijzin staat een zelfstandig naamwoord

Slide 25 - Tekstslide

Zonder (te / dat)

ohne ... zu = zonder te
In de bijzin staat een infinitief

ohne ... dass = zonder dat
In de bijzin staan een onderwerp + persoonsvorm

ohne = zonder (+4)
In de bijzin staat een zelfstandig naamwoord
Voorbeelden:

Du kannst nicht 5 Tage der Woche arbeiten, ohne dich zu entspannen.

Du kannst nicht 5 Tage der Woche arbeiten, ohne dass du dich entspannst.

Du kannst nicht 5 Tage der Woche arbeiten ohne Entspannung.

Slide 26 - Tekstslide

In plaats van (te / dat)

statt ... zu = in plaats van te
In de bijzin staat een infinitief

statt ... dass = in plaats van dat
In de bijzin staan een onderwerp + persoonsvorm

statt = in plaats van (+2)
In de bijzin staat een zelfstandig naamwoord

Slide 27 - Tekstslide

In plaats van (te / dat)

statt ... zu = in plaats van te
In de bijzin staat een infinitief

statt ... dass = in plaats van dat
In de bijzin staan een onderwerp + persoonsvorm

statt = in plaats van (+2)
In de bijzin staat een zelfstandig naamwoord
Voorbeelden

Wegen Corona bleibt die Familie zu Hause, statt nach Italien zu reisen.

Wegen Corona bleibt die Familie zu Hause, statt dass sie nach Italien reist.

Die Familie bleibt zu Hause statt der Reise nach Italien.

Slide 28 - Tekstslide

Samenvattend
Ohne (zu / dass) = zonder (te / dat). Ohne +4.
Statt (zu / dass) = in plaats van (te / dat). Statt + 2. 

* Ohne zu & statt zu = alleen te gebruiken in combinatie met een heel werkwoord, dus wanneer het onderwerp van de hoofd- en bijzin gelijk is. 

* Ohne dass & statt dass = gebruik je sowieso als het onderwerp van de hoofd- en bijzin verschilt. Maar: kan ook gebruikt worden als het gelijk is (denk maar aan het Nederlands). 

* Ohne & statt = alleen te gebruiken in combinatie met een zelfstandig naamwoord. Het lidwoord daarvan komt bij ohne in de 4e (Akk) en bij statt in de 2e naamval (Gen) te staan. 


Slide 29 - Tekstslide

An die Arbeit
AB Aufgabe 4 + 5 
S. 30-31

Aufgabe 4: Bepaal eerst of je de zin gaat verbinden met behulp van zonder of in plaats van (vertaal naar het NL!). Daarna maak je een constructie met zu + infinitief.

Aufgabe 5: Bepaal eerst of je de zin gaat verbinden met behulp van zonder of in plaats van (vertaal naar het NL!). Daarna kijk je of er zu of dass bij moet.




Slide 30 - Tekstslide

Hausaufgaben
Mittwoch:
- LiteratUUR: Vragen over Sandmann-text afmaken (Aufgabe 5)
- Herhalen: Examenidioom Kapitel 3 

Freitag:
- Machen: Ausblick AB Aufgabe 4 + 5 (S. 30-31)
- Lernen: Ausblick Wörterliste Lektion 2 Woche 3 t/m "der Schwerpunkt liegt auf" 

Montag übernächste Woche: formatieve toets!

Slide 31 - Tekstslide

Teebeutel-Frage
1. Brainstormt zu zweit (1 Min., auf NL)
2. Schreibe deine eigene Antwort im Heft auf (2 Min., auf DE)

Slide 32 - Tekstslide

Teebeutel-Frage
1. Brainstormt zu zweit (1 Min., auf NL)
2. Schreibe deine eigene Antwort im Heft auf (2 Min., auf DE)

Wo würdest du am liebsten 10 Minuten umsonst shoppen? 

Slide 33 - Tekstslide