Dit uur staat in het teken van een korte voorbereiding op het tentamen BIO THEMA REGELING
HOE ZIJN DE RESULTATEN BIO?
START MET EEN FILMPJE
QUIZ VRAGEN
WAT WIL JE NOG VRAGEN?
AFSLUITING
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 3 videos.
Onderdelen in deze les
biologie klas 3z
Dit uur staat in het teken van een korte voorbereiding op het tentamen BIO THEMA REGELING
HOE ZIJN DE RESULTATEN BIO?
START MET EEN FILMPJE
QUIZ VRAGEN
WAT WIL JE NOG VRAGEN?
AFSLUITING
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Het ruggemerg hoort bij
A
Spierstelsel
B
Zenuwstelsel
Slide 3 - Quizvraag
5. Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel en uit zenuwen
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Hersenen en ruggenmerg vormen samen het...
A
zenuwen
B
zenuwstelsel
C
centrale zenuwstelsel
D
hypofyse
Slide 5 - Quizvraag
Verwerkt het zenuwstelsel impulsen van je reukzintuig?
A
Ja
B
Nee
Slide 6 - Quizvraag
De hypofyse hoort bij het
A
Zenuwstelsel
B
Spierstelsel
C
Hormoonstelsel
Slide 7 - Quizvraag
Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel en uit zenuwen.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quizvraag
De lever behoort tot het...
A
Ademhalingsstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Zenuwstelsel
D
Verteringsstelsel
Slide 9 - Quizvraag
De luchtpijp behoort tot het...
A
Zenuwstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Verteringsstelsel
D
Ademhalingsstelsel
Slide 10 - Quizvraag
Het ruggenmerg hoort bij
A
Spierstelsel
B
Zenuwstelsel
C
Ademhalingsstelsel
D
Voortplantingsstelsel
Slide 11 - Quizvraag
De biceps hoort bij het
A
Spierstelsel
B
Hormoonstelsel
C
Zenuwstelsel
D
Skelet
Slide 12 - Quizvraag
De aorta hoort bij het
A
Ademhalingsstelsel
B
Spierstelsel
C
Zenuwstelsel
D
Bloedvatenstelsel
Slide 13 - Quizvraag
De hypofyse hoort bij het
A
Zenuwstelsel
B
Spierstelsel
C
Hormoonstelsel
D
Uitscheidingstelsel
Slide 14 - Quizvraag
De hersenstam behoort tot het centrale zenuwstelsel.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quizvraag
Je luchtpijp hoort bij je..
A
ademhalingstelsel
B
bloedvatenstelsel
C
verteringstelsel
D
zenuwstelsel
Slide 16 - Quizvraag
Je hart hoort bij je..
A
ademhalingstelsel
B
bloedvatenstelsel
C
verteringstelsel
D
zenuwstelsel
Slide 17 - Quizvraag
In welke richting geleiden gevoelszenuwcellen impulsen?
A
Naar het centrale zenuwstelsel toe
B
van het centrale zenuwstelsel af
Slide 18 - Quizvraag
3. Al je zintuigen samen vormen het...
A
zenuwstelsel
B
zintuigenstelsel
C
hersenstelsel
D
zintuigkanaal
Slide 19 - Quizvraag
Hormonen zijn:
A
Regelstoffen
B
Voedingsbestanddelen
C
Geslachtskenmerken
Slide 20 - Quizvraag
Wat zijn hormonen
A
hypofyse
B
Regelstofjes
C
voedingsstof
Slide 21 - Quizvraag
Hormonen zijn:
A
Regelstoffen
B
Voedingsbestanddelen
C
Geslachtskenmerken
Slide 22 - Quizvraag
Wat regelen de hormonen uit de eilandjes van langerhans?
A
adrenaline in je bloed
B
hoeveelheid suiker in je bloed
C
geven hormonen af
D
zorgen voor verbranding
Slide 23 - Quizvraag
Welke hormonen geeft de hypofyse af?
A
FSH en LH
B
LH en GnrH
C
LH en oestrogenen
Slide 24 - Quizvraag
De hypofyse maakt stimulerende hormonen en het groeihormoon
A
ja
B
nee
Slide 25 - Quizvraag
26. De eilandjes van Langerhans maken de hormonen insuline en glucagon
A
waar
B
niet waar
Slide 26 - Quizvraag
De hypofyse produceert
A
Testosteron
B
Oestrogenen
C
Hormonen die werking teelballen, eierstokken regelen
D
Zaadcellen en eicellen
Slide 27 - Quizvraag
Wat zijn hormonen?
A
Een bepaald type bloedcellen
B
Stoffen die processen in je lichaam regelen
C
Stoffen die werken op hormoonklieren
D
Geurstoffen die worden uitgescheiden
Slide 28 - Quizvraag
Enkele hormoonklieren bij mensen zijn: eierstokken, schildklier en teelballen. Welk of welke van deze klieren worden beïnvloed door hormonen uit de hypofyse?
A
Eierstok
B
Schildklier
C
Teelballen
D
Allemaal
Slide 29 - Quizvraag
7. De hersenen bestaan uit...
A
de hersenstam en de hersenzenuwen
B
de hersenstam en de zintuigen
C
de hersenstam, de grote en de kleine hersenen
D
grote en kleine hersenen en de zintuigen
Slide 30 - Quizvraag
Welke stelling is juist?
A
Verdovende middelen laten je hersenen anders werken
B
Verdovende middelen laten je hersenen sneller werken
C
Stimulerende middelen laten je hersenen sneller werken