1F deel B- H8 praktisch rekenen
1 / 34
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Hoeveel stoelen zijn
er op voorraad?
er op voorraad?
Slide 5 - Open vraag
Slide 6 - Tekstslide
Verbind de tweetallen die samen 1000 maken
550
82
168
350
278
722
450
918
832
650
Slide 7 - Sleepvraag
Reken uit door de volgorde te wisselen
19 + 140 + 71 + 38 =
19 + 140 + 71 + 38 =
Slide 8 - Open vraag
Hoeveel betaal je voor
de broek en het jasje
de broek en het jasje
Slide 9 - Open vraag
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Open vraag
Slide 12 - Tekstslide
Joris koopt, chips € 2,85, pak koeken € 1,95 een blik energy € 1,15. Hij betaalt met € 10,- Hoeveel krijgt hij terug?
A
€ 4,05
B
€ 5,95
C
€ 4, 95
D
€ 5,05
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Open vraag
Slide 15 - Tekstslide
35 mensen gaan midgetgolfen. De prijs per persoon is € 12,-.
Hoeveel betalen zij samen?
Hoeveel betalen zij samen?
A
€ 360
B
€ 420
C
€ 410
D
€ 2,90
Slide 16 - Quizvraag
Frans haalt 14 pakken gevulde koeken.
Een pak koeken kost € 1,25. Hoeveel betaalt hij?
Een pak koeken kost € 1,25. Hoeveel betaalt hij?
A
€ 17,25
B
€ 17,75
C
€ 14,50
D
€ 17,50
Slide 17 - Quizvraag
De opbrengst van een rommelmarkt is € 450,- . Dit moet met 6 mensen verdeeld worden. Hoeveel krijgt iedereen
Slide 18 - Open vraag
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Open vraag
Slide 21 - Tekstslide
Voor een straatversiering wordt een lap stof van 4,5 meter verdeeld in stukken van 0,15 meter hoeveel stroken kun je knippen?
Slide 22 - Open vraag
Slide 23 - Tekstslide
Een pita broodje kost € 2,25. Joy koopt 2 broodjes. Zij betaalt met munten van € 0,50.
Hoeveel munten moet zij geven?
Hoeveel munten moet zij geven?
A
8
B
9
C
10
D
7
Slide 24 - Quizvraag
375 studenten en 10 begeleiders gaan naar Praag.In een bus kunnen er 58.
Hoeveel bussen zijn er nodig?
Hoeveel bussen zijn er nodig?
A
8
B
9
C
6
D
7
Slide 25 - Quizvraag
Iwan koopt over 7 maanden een scooter van € 2310,- .Hoeveel euro moet hij elke maand sparen?
A
€ 330,-
B
€ 230,10
C
€ 320,-
D
€ 420,-
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
schattend rekenen
305 x 295
305 x 295
A
90.000
B
60.000
C
9000
D
6000
Slide 29 - Quizvraag
schattend rekenen
8000 x € 0,05
8000 x € 0,05
A
€ 4,-
B
€ 40,-
C
€ 400,-
D
€ 4000,-
Slide 30 - Quizvraag
schattend rekenen
42 x € 19,25
42 x € 19,25
A
€ 8,-
B
€ 80,-
C
€ 800,-
D
€ 8000,-
Slide 31 - Quizvraag
Verbind de opgaven met het juiste antwoorden. Niet alle componenten kunnen met elkaar verbonden worden.
638 : 8
2983 : 60
6,01 : 0,2
6115 : 12
42090 : 70
600
5
80
8
500
3
50
30
