Unit 4 grammar 2C

Unit 4 grammar 2C
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Unit 4 grammar 2C

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
- Video
- Grammatica van het hoofdstuk bespreken
-oefenvragen
- blooket

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TO BE GOING TO
Wanneer?
Om aan te geven wat iemand van plan is of wat zeker zal gebeuren.
Hoe?
to be (am/is/are) + going to + hele ww
Voorbeeld?
I am going to visit my friends this weekend.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I_______ (to be going to) watch TV.
A
am going to
B
is going to
C
are going to

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

They ____ (to be going to) drive home.
A
am going to
B
is going to
C
are going to

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Gebruik vraagwoorden als je meer informatie over iets of iemand wilt. 

Bekijk rechts de vraagwoorden. 

Vraagwoorden kun je goed gebruiken in gesprekken over hobby's. 


Theorie: Question words

Slide 6 - Tekstslide

Question words zijn interrogative pronouns. We hebben er bewust voor gekozen om niet voor deze term te kiezen.
Kies het juiste vraagwoord:
_____ was that boy you were talking to?
A
Who
B
When
C
Why
D
What

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

kies het juiste vraagwoord:

______ do you want?
A
how
B
when
C
why
D
what

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste vraagwoord:
______ did you park your car?
A
why
B
where
C
who
D
what

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous:

Wat is de regel van de present continuous?
A
ww+ - ed
B
shit = ww+-s
C
vorm van to be + ww+-ing

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous

We ... (to learn) about the present continuous.
A
are learning
B
learn
C
am learning
D
learns

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple <> Present Continuous
You usually _________ (arrive) late.
A
arrive
B
are arriving

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple <> Present Continuous

________ at the moment?
A
Is Jeffrey working
B
Does Jeffrey work

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple <> Present Continuous
Julie ________ (sleep) right now.
A
sleeps
B
is sleeping

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Can & could
Werkwoord voor kunnen
Je gebruikt deze woorden als je iets kan of mag.

Can't & couldn't zijn de vormen als je iets niet kan of mag.

Na can/could komt er altijd een heel werkwoord achter.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Use CAN or COULD:
Mia ........ go to school tomorrow.
A
can't
B
couldn't

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Use CAN or COULD:
I ............. run now. I heart my knee.
A
can't
B
couldn't

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Use CAN or COULD:
My mum ............... do karate when she was young.
A
can
B
could

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Use CAN or COULD:
Five years ago, I ................. run for five minutes.
A
can
B
could

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Blooket

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies