Om de waterstofbrug te begrijpen is het nodig om de atoombinding in een OH of NH-groep nauwkeuriger te bekijken.
Atoombinding wordt gevormd door het delen van elektronen (covalentie).
Een atoombinding bestaat uit 1 elektronenpaar (=2 elektronen).
Slide 4 - Tekstslide
Elektronegativiteit
De elektronen die samen een atoombinding vormen, zitten niet altijd netjes in het midden tussen 2 atomen in.
Dit is afhankelijk van de elektronegativiteit van de betrokken atomen.
Zie Binas40A.
O en N hebben een relatief hoge elektronegativiteit, zeker in verhouding tot H.
Slide 5 - Tekstslide
Elektronegativiteit
Hoe hoger de elektronegativiteit, hoe harder aan de elektronen wordt getrokken.
De elektronen tussen O/N en H bevinden zich dus dichter bij O/N.
Hierdoor wordt O/N partieel (een beetje) negatief geladen.
H krijgt een positieve partiële lading.
We noemen deze atoombinding dan polair.
Slide 6 - Tekstslide
Polaire atoombinding
Als verschil in elektronegativiteit tussen twee atomen in een molecuul groter dan 0,4 is, noem je de atoombinding polair.
Polaire atoombindingen bij C-O, N-H, O-H, F-H.
Slide 7 - Tekstslide
Bindingen tussen atomen
(apolaire) atoombinding: elektronen in het midden (geen + en -)
polaire atoombinding:elektronen meer naar 1 kant (partieel + en -)
ionbinding: elektronen volledig aan 1 kant (formeel + en -)
Slide 8 - Tekstslide
Bindingen tussen moleculen
vanderwaalsbinding: aantrekking tussen alle moleculen
waterstofbrug (H-brug): extra aantrekking bij sterk polaire atoombindingen.
> Sterker bij grotere massa
Slide 9 - Tekstslide
Waterstofbrug
Tussen moleculen kunnen waterstofbruggen (H-bruggen) ontstaan.
Hierbij trekt het partieel negatieve O-atoom van een molecuul het partieel positieve H-atoom van een ander molecuul aan.
Dit wordt aangegeven met stippellijnen.
De H-brug is zwakker dan een atoombinding, maar
sterker dan de vanderwaalsbinding.
Slide 10 - Tekstslide
Opdracht
Teken 2 moleculen ammoniak en 1 molecuul water.
Teken 3 waterstofbruggen tussen de 3 moleculen.
Slide 11 - Tekstslide
Kookpunt van moleculen
Hoe sterker de binding(en) tussen moleculen, hoe lastiger dit te verbreken is en hoe hoger het kookpunt.
De H-brug is sterker dan de vanderwaalsbinding.
Voorbeeld: H2O (18 u, 373 K) vergeleken met H2S (34u, 213 K)
Slide 12 - Tekstslide
Kookpunt van moleculen
Slide 13 - Tekstslide
Oefenvraag
Zet de moleculen op volgorde van oplopend kookpunt. Zoek de kookpunten niet op, maar verklaar aan de hand van de structuurformule en betrokken bindingstypen.
CH4 (methaan)
C2H6 (ethaan)
CH3OH (methanol)
Slide 14 - Tekstslide
Antwoord oefenvraag
Ethaan heeft een hogere massa dan methaan, dus de vanderwaalsbinding in ethaan is sterker dan in methaan.
Methanol kan als enige een H-brug vormen, vanwege de OH-groep.
De H-brug is sterker dan de vanderwaalsbinding, dus methanol heeft het hoogste kookpunt.
Volgorde van laag naar hoog kookpunt: methaan, ethaan, methanol.