V3 - Modalverben o.v.t.

V3 - Grammatik - Modalverben o.v.t.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-5

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

V3 - Grammatik - Modalverben o.v.t.

Slide 1 - Tekstslide

Planung 

Video - das Lied Jerusalema
    
Grammatik: Kapitel 3
  • Wiederholung: Modalverben o.t.t.
  • Neu: Modalverben o.v.t.
  • Selbstständig machen: Paragraf E: Grammatik Aufgabe 18 - 28
Ziele

  • Je kunt een eenvoudige Duitse reportage over een alledaags onderwerp begrijpen.

  • Je beheerst de Modalverben in de o.t.t.

  • Je kunt de werkwoorden können, müssen, dürfen, wollen en wissen in de verleden tijd gebruiken.



Slide 2 - Tekstslide

5

Slide 3 - Video

00:31
. „Jerusalema“ wurde zum Hit, nachdem ...
A
Der Choreograf die Choreographie veröffentlichte.
B
Tänzer aus Angola ein Video online stellten.
C
eine Flughafenangestellte aus Riga dazu tanzte.

Slide 4 - Quizvraag

01:08
Kelechi Onyele sagt, dass „Jerusalema“ ...
A
Menschen wieder auf die Straße tanzen lässt.
B
für 1,5 Meter Abstand beim Tanzen sorgt.
C
den Menschen während der Corona-Pandemie Mut macht.
D
die Kraft hat, Menschen zusammenzubringen

Slide 5 - Quizvraag

01:44
Der Sprecher sagt, dass „Jerusalema“ 2020 …
A
die einzige Dance-Challenge war, die im Internet Erfolg hatte.
B
eigentlich ein altes Lied ist, dass erst 2020 bekannt wurde
C
einer von vielen Songs war, die zu einer Dance-Challenge wurden.

Slide 6 - Quizvraag

02:21
Kelechi Onyeles Choreographie zu „Jerusalema“ besteht aus ...
A
sechs mal vier Schritten und einem Wechselschritt
B
vier Schritten und einem Wechselschritt.
C
vier Schritten.

Slide 7 - Quizvraag

02:48
Kelechi Onyele sagt, dass…
A
Gefühle Bewegung verursachen können
B
Bewegung und Gefühle eins sind.
C
Bewegung Gefühle verursachen kann.

Slide 8 - Quizvraag

Modalverben?
Weißt du es noch?

Slide 9 - Tekstslide

Was sind Modalverben?

Modalverben = modale werkwoorden


  • Gebruik je een modaal werkwoord in een zin, dan komt er meestal nog een heel werkwoord (infinitief) bij. 

  • Een modaal werkwoord geeft een bepaalde houding ten opzichte van het andere werkwoord aan, zoals noodzakelijkheid, waarschijnlijkheid, mogelijkheid, wenselijkheid en het ontbreken van noodzakelijkheid dan wel verplichting. Bijvoorbeeld:
       --> Wij kunnen een ijsje kopen.
       --> Jullie mogen in de zee zwemmen.
       --> Zij zouden graag de menukaart willen zien.
       --> Wij lusten pizza. 


Slide 10 - Tekstslide

dürfen
können
müssen
wissen
sollen
wollen
mögen
möchten
mogen (toestemming hebben)
kunnen
moeten (noodzaak, het kan niet anders)
weten
moeten (wil van ander)
willen
leuk vinden, lusten
willen (wens)

Slide 11 - Sleepvraag

Let op: betekenis
  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als wens van een ander, aanrading, bevel)
  • wollen  (= willen)
  • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
  • möchten (= zou graag willen - geen modaal ww)

Slide 12 - Tekstslide

1. Kinder ____ oft (vaak) keine Gemüse
2. Der Mann ___ ein Buch kaufen.
3. Ich ___ die Antwort nicht.
4. Wir ___ das Hotel nicht finden.
5. "Du ___ dein Zimmer aufräumen!"
6. Man ___ hier nicht rauchen. 
7. Alle Menschen ___ atmen. 
8. "___ Sie etwas trinken?"
weiß
sollst
mögen
darf
will
können
möchten
müssen

Slide 13 - Sleepvraag

Kenmerken Modalverben o.t.t.
  • Ze hebben bijna allemaal een klinkerwisseling in de enkelvoudsvormen (ich, du, er/sie/es).

  • De uitgangen zijn onregelmatig: wijken af in vergelijk met de zwakke werkwoorden (ich/er, sie, es krijgen geen uitgang). 



Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Modalverben o.t.t.

Slide 16 - Tekstslide

Kenmerken Modalverben o.v.t.
  • In de verleden tijd (en het voltooid deelwoord) gebruik komt bij modale werkwoorden nooit een umlaut.

  • De uitgangen in de verleden tijd zijn gelijk aan de uitgangen van de zwakke werkwoorden in de verleden tijd: 
       ich = stam + te
       du = stam + test
       er/sie/es = stam + te
       wir = stam + ten
       ihr = stam + tet
       sie/Sie = stam + ten

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Kapitel 3 - Paragraf E: Grammatik
Machen: Aufgabe 18 bis 28
Fertig = Slim stampen Paragraf E: Grammatik


Slide 20 - Tekstslide

Ziel Erreicht?

(wollen , o.v.t.) Ich ______ nach Hause gehen.
A
wollte
B
willte
C
wollt
D
willt

Slide 21 - Quizvraag

Ziel erreicht?

(dürfen, o.v.t.) ______ du in die Disko gehen?
A
dürftest
B
darftest
C
durftest
D
willt

Slide 22 - Quizvraag

Ziel erreicht?

(wissen, o.v.t.) ______ er, dass die letzte Stunde ausfiel?
A
wisste
B
wusste
C
weißte

Slide 23 - Quizvraag

Wie geht es bis jetzt mit den Modalverben?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Nächste Stunde
  • Wiederholung Modalverben o.v.t.
  • Sprechfertigkeit

Slide 25 - Tekstslide