Artikel schrijven

Artikel
 

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Artikel
 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Het artikel

Een artikel:

- is een tekst met achtergrondinformatie over een bepaald onderwerp

- staat vaak op een website, in een krant of tijdschrift

- mag enigszins subjectief (mening) zijn

- bestaat uit een inleiding, middenstuk en slot (minstens drie alinea's)

Slide 4 - Tekstslide

Informatief artikel
 De schrijver probeert in een informatief artikel altijd deze vragen te beantwoorden:
  1. Wat is er gebeurd?
  2. Wie heeft ermee te maken?
  3. Waar is het gebeurd?
  4. Wanneer is het gebeurd?
  5. Waarom is het gebeurd?

Slide 5 - Tekstslide

Structuur informatief artikel
Een informatief artikel bestaat in ieder geval  uit de volgende onderdelen
(meestal in deze  volgorde):
  1. Een titel: zegt kort waar het artikel over gaat
  2. Naam van de schrijver(s)
  3. Inleiding: korte beschrijving van het onderwerp (belangrjkste informatie uit het artikel)
  4. Middenstuk: alles wat je verder wilt vertellen in het artikel
  5. Conclusie: je vat het artikel nog even samen

Slide 6 - Tekstslide

Schrijfplan: hoe zat dat ook alweer?
In je schrijfplan zet je de volgende dingen (handig voor jezelf).
  1.  Het onderwerp van je tekst;
  2.  Wat je over het onderwerp wilt vertellen;
  3.  Wat je met de tekst wilt bereiken, oftewel je schrijfdoel;
  4. Voor wie de tekst bedoeld is;
  5. Of er plaatjes bij moeten.

Slide 7 - Tekstslide

opbouw van een artikel 
Pakkende titel 

Inleiding: hier introduceer je het onderwerp en schrijf je waarom je dit stuk schrijft (aanleiding)

Middenstuk: schrijf over elk deelonderwerp één alinea. Gebruik signaalwoorden.

Slot: hier geef je een conclusie of korte samenvatting. 

Slide 8 - Tekstslide

Vooraf  bedenken
Tekstdoel bepalen 
Onderwerp en de hoofdgedachte van je tekst 
Doelgroep, taalgebruik 
Informatie verzamelen (brainstormonderdelen + opdracht gebruiken)
Volgorde (van de) deelonderwerpen
Opbouw: titel, inleiding, middenstuk, slot

Slide 9 - Tekstslide

Een artikel bestaat uit
A
inleiding, middenstuk
B
Slot, titel, middenstuk
C
handtekening, inleiding, middenstuk, slot
D
inleiding, middenstuk ,slot

Slide 10 - Quizvraag

In artikel moet je altijd een .... vermelden
A
titel
B
titel, handtekening, naam
C
Titel, voornaam, achternaam
D
handtekening, titel

Slide 11 - Quizvraag

De inleiding van een artikel bestaat uit:
A
een aanleiding
B
een conclusie
C
eerste drie zinnen van het verhaal letterlijk overnemen
D
eerst drie zinnen van het verhaal in de ik-vorm

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Het onderwerp van een alinea noem je een:
A
hoofdstuk
B
onderwerp
C
deelonderwerp
D
kernzin

Slide 17 - Quizvraag

Onder een artikel zet je altijd:
A
slotformule
B
je eigen naam (en klas)
C
groetjes,
D
bedankt

Slide 18 - Quizvraag

inleiding:
- aanleiding
- voorbeeld bij de tekst
- anekdote
- belangrijke vraag (hoofdvraag)
-mening
- iets over de opbouw (I,K,S)

Slide 19 - Tekstslide

Middenstuk/Kern
- deelonderwerpen
alle informatie, netjes per alinea

Slide 20 - Tekstslide

slot
- hoofdgedachte
- advies
- conclusie
-samenvatting
- toekomstverwachting
- antwoord op vraag uit de inleiding

Slide 21 - Tekstslide

Artikel: inhoud
Inleiding: vertel wat je wil gaan vertellen in je artikel. Gebruik een van de 3 manieren.
Alinea: - elke alinea bevat een onderwerp (=deelonderwerp)
                - begin met een kernzin
                - geef een toelichting (uitleg) op deze kernzin
Slot: geen nieuwe informatie toevoegen (dan is het geen slot)
Tekstdoel: informeren of overtuigen of een ander doel

Slide 22 - Tekstslide

Taalverzorging (s,f,i)
- Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
- Samenstellingen schrijf je aan elkaar (bijv. wereldreis
- Tussen twee werkwoorden in een samengestelde zin zet je altijd een komma! 
- Zinnen beginnen nooit met een voegwoord, dus niet met
   en, maar, dus, bijvoorbeeld.
- Verwijs niet naar tussenkopje maar gewoon benoemen

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide