Toedienen insuline

Toedienen insuline
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Toedienen insuline

Slide 1 - Tekstslide

Langdurig en frequent op dezelfde plaats injecteren met insuline kan lipohypertrofie veroorzaken.
Wat neem je waar bij lipohypertrofie?
A
Er ontstaan kleine wondjes die geïnfecteerd kunnen zijn
B
Er zitten voelbare verdikkingen onder de huid
C
De huis is dun geworden waardoor het injecteren gevoelig is

Slide 2 - Quizvraag

Injecteren met insuline vindt bij voorkeur plaats in het onderhuids vetweefsel.
Waarom mag je insuline niet in een spier injecteren?
A
Insuline in een spier injecteren is pijnlijker
B
insuline verliest zijn werking in een spier
C
in een spier ontstaat sneller lipodystrofie

Slide 3 - Quizvraag

Wat kun je doen bij een zorgvrager met spuitangst?
A
het injecteren van de zorgvrager meteen overnemen bij tekenen van spuitangst
B
met het diabetesteam overleggen over de spuitangst van de zorgvrager
C
de zorgvrager vertellen dat de injectie pijnloos is

Slide 4 - Quizvraag

Je hebt bij meneer Tonnekreek een half uur geleden kortwerkende insuline toegediend. Nu voelt hij zich moe en duizelig en heeft hij last van trillende handen.
Wat is er waarschijnlijk aan de hand?
A
Hij heeft een spuitplek (lipohypertrofie)
B
hij heeft een hyperglykemie
C
hij heeft een hypoglykemie

Slide 5 - Quizvraag

Verzorgende Lisa heeft zichzelf ondanks alle veiligheidsmaatregelen geprikt aan een gebruikt insulinenaaldje.
Wat moet Lisa nu EERST doen?
A
navragen of de zorgvrager hepatitis B, C of hiv heeft
B
het prikwondje laten doorbloeden, onder de kraan spoelen en vervolgens desinfecteren
C
het prikaccident melden volgens het protocol van de organisatie

Slide 6 - Quizvraag

Wat kun je doen om onderhuidse problemen door insuline-injecties te voorkomen?
A
de insuline uitsluitend toedienen met een 8-mm naald
B
de dikte van de huid voelen en op basis daarvan de injectieplaats bepalen
C
bij het injecteren een rotatieschema gebruiken

Slide 7 - Quizvraag

Diabetes is een ziekte waarbij de stofwisseling van glucose verstoord is.
Welke bewering over diabetes en insuline is juist?
A
alle zorgvragers met DM type 2 worden behandeld met insuline
B
zorgvragers met DM type 2 krijgen nooit insuline toegediend
C
alle zorgvragers met DM type 1 worden behandeld met insuline

Slide 8 - Quizvraag

Verzorgende Stan zet de materialen klaar die hij nodig heeft om mevrouw Geel een injectie met insuline toe te dienen. Hij gebruikt hierbij een insulinepen.
Moet hij ook een naaldencontainer klaarzetten?
A
ja, die heb je nodig om de naald na de handeling te deponeren
B
nee, de naalden van een insulinepen zijn veiligheidsnaalden en die hoeven niet in een naaldencontainer
C
nee, de naald van een insulinepen wordt meerdere keren gebruikt

Slide 9 - Quizvraag

Waarom is het thoraxgebied zo geschikt voor het inbrengen van een vleugelnaald in de palliatieve fase?
A
omdat de doorbloeding in het thoraxgebied het langst goed blijft
B
omdat de vleugelnaald op deze plek het minst drukplekken geeft
C
omdat zorgvragers in de palliatieve fase vaak onrustig en plukkerig zijn
D
omdat er geen oedeem voorkomt in het thoraxgebied

Slide 10 - Quizvraag

Bij subcutane infusie worden medicijnen en vocht toegediend in het onderhuidse bindweefsel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

om een vlindernaaldje in te brengen moet je de huid desinfecteren
A
niet waar
B
waar

Slide 12 - Quizvraag

wat is de techniek voor het inbrengen van een subcutaan infuus (vlindernaald)
A
zonder huidplooi
B
met huidplooi

Slide 13 - Quizvraag

Welke kant van de vlindernaald moet omhoog
A
Het oogje
B
De punt

Slide 14 - Quizvraag

Met hoeveel graden moet je vlindernaald inbrengen?
A
45 graden
B
20 graden
C
30 graden
D
60 graden

Slide 15 - Quizvraag

Hoe weet je dat je de vlindernaald goed zit?
A
Doorspuiten met NACL
B
dat check je niet
C
Bloed terug laten stromen
D
De patient voelt dat.

Slide 16 - Quizvraag

Een vlindernaaldje wordt vaak gebruikt voor...
A
Morfine
B
Paracetamol
C
Ibuprofen
D
Diclofenac

Slide 17 - Quizvraag

Hoelang mag een vlindernaaldje blijven zitten?
A
1 dag
B
1 week
C
1 maand
D
1 jaar

Slide 18 - Quizvraag