Wat moeten we nu echt weten?
Het weer is de toestand van de …. om ons heen.
Het weer wordt gemaakt door drie onderdelen, namelijk
….
….
….
Met klimaat bedoelen we het gemiddelde weer over een periode van … jaar.
Bij het klimaat zijn twee onderdelen heel belangrijk, namelijk de … en de hoeveelheid ….
Het klimaat van Nederland heet ….. De zomers zijn.... (zacht/ heet) en de winters zijn (zacht / koud). Neerslag valt.... (alleen in de zomer/ alleen in de winter/ het hele jaar door.)
Bij de evenaar is het .... (warmer/ kouder) dan bij de polen.
Op de evenaar staat de zon .... (1x / 2x) per jaar recht boven je.
Als het heel warm is verdampt neerslag .... (heel makkelijk/ bijna niet).