Ex 22 a : B (C zou ook kunnen)
Ex. 22b: Manolo: Wielrennen kan ook .... - Tijdens het beoefenen .....
Elise: Zwemmen is een .... - Het hangt af van ......
Fabian: Iedere sport heeft .... - Bij een individuele sport ....
Ex 22c: 1=B 2=C
Ex24a
1= ontwikkelen 2= waardeer 3= hangt af 4= plaisir = plezier 5= fysiek 6= verdedigen
Ex 24b
1 faire du basket 2. faire de la natation 3. faire de la danse 4. faire du hockey 5. faire du tennis 6. faire du foot
Ex 25
Tu aimes les sports d'équipe? Houd je van teamsporten?
Non, je préfère les sports individuels. Nee, ik doe liever individuele sporten
Oui, ça me plaît beaucoup. Ja, ik vind het erg leuk.
Je suis d'accord avec toi. Ik ben het met je eens.