Modale hulpwerkewoorden 3L en 3M

Modalverben (präsens)
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Modalverben (präsens)

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
  1. Je weet wat modale werkwoorden zijn.
  2. Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.
  3. Je leert de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin. 

Slide 5 - Tekstslide

Was machen wir heute?
- Hausaufgaben besprechen
- Lesson up (Modalverben)
- Selbständig arbeiten

Slide 6 - Tekstslide

Die Hausaufgaben waren...
Kapitel 5:
Machen: 
Teil A 3,4 Teil B 5,6 Teil C 7,8,9 Seite 142 Übung 1

Slide 7 - Tekstslide

Welke soorten werkwoorden zijn er in het Duits?
  • zwakke werkwoorden (bijv. wohnen - wohnte - gewohnt)
  • sterke werkwoorden (bijv. laufen - lief - gelaufen) 
  • onregelmatige werkwoorden (zoals: haben en sein)
  • onregelmatige werkwoorden zoals de modale werkwoorden (6)

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een modaal werkwoord?
Een modaal werkwoord  (Modalverb)

  • staat samen met een infinitief (heel werkwoord) van een ander werkwoord in een zin
  •  verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Slide 9 - Tekstslide

Heb je dat in het Nederlands ook?
Ja, kijk maar:
'hij eet' -> zegt iets over wat hij op het moment doet.
'hij wil eten' -> hier verandert het werkwoord 'willen' de betekenis van 'eten' en de zin: het is zijn wens iets te eten.
'hij kan eten' -> hier net zo: hij kan eten, maar moet niet.

'willen' en 'kunnen' zijn voorbeelden van modale werkwoorden.


Slide 10 - Tekstslide

Wat is er nu anders?
             zwak werkwoord:            modaal werkwoord 'können':
ich               wohn e                          ich                kann -
du                wohn st                         du                kann st
er/sie/es   wohn                           er/sie/es    kann -
wir               wohn en                        wir                könn en
ihr                wohn t                            ihr                könn t
sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Slide 11 - Tekstslide

Modalverben Deutsch
  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als wens of bevel van een ander)
  • wollen  (= willen)
  • möchten (=graag willen) 
  • (wissen = weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Slide 12 - Tekstslide

Vergelijk de stamvorm en de uitgangen
Bij een modaal werkwoord in het Duits:

  • Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
  • Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang

  • Meervoud gaat dus gewoon volgens "esttenten" en hoef je niet apart te leren 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wat helpt je bij het leren?
  • Bij 4 van deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud:
    - dürfen (= mogen, ik mag)   ->  ich darf
    - können (= kunnen, ik kan)   -> ich kann
    - müssen (= moeten, ik moet) -> ich muss
    - wollen (= willen, ik wil)  -> ich will

Slide 15 - Tekstslide

Wat helpt bij het leren?
Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden
dürfen - können - mögen - müssen - möchten - sollen - wollen - wissen

En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin,
bijvoorbeeld:
de klas moet mogelijk maar snel weg wezen
En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben ....

Slide 16 - Tekstslide

Maak nu een paar oefeningen,
vertaal:
hij kan

A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt

Slide 17 - Quizvraag

Vertaal:
jij mag
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag

Slide 18 - Quizvraag

Vertaal:
hij houdt van

Slide 19 - Open vraag

Vertaal:
wij moeten weg (anders missen we de bus)

Slide 20 - Open vraag

Vertaal:
jij weet

Slide 21 - Open vraag

Vertaal:
wij weten

Slide 22 - Open vraag

Vertaal:
hij mag

Slide 23 - Open vraag

Vertaal:
Tom vindt ijs lekker.

Slide 24 - Open vraag

Vertaal:
Jij kan goed Duits.

Slide 25 - Open vraag

Vertaal:
Wij willen.

Slide 26 - Open vraag

Vragen?

Slide 27 - Tekstslide

Kijk nog eens terug naar de lesdoelen:
In deze les leer je wat modale werkwoorden zijn.

Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.

Je leert de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin.

Slide 28 - Tekstslide

Heb je deze lesdoelen behaald?
A
Ja, ik snap het en kan modale werkwoorden vervoegen in een zin
B
Ja, ik snap het maar moet nog meer oefenen met vervoegen
C
Nee, ik snap het niet en zou graag meer uitleg willen
D
Nee, ik snap het niet maar ik red me zelf wel met de oefeningen en filmpjes

Slide 29 - Quizvraag

Hausaufgaben
  • Kapitel 5:

  • Machen: 

  • Teil A 3,4 Teil B 5,6 Teil C 7,8,9 Seite 142 Übung 1

Slide 30 - Tekstslide