In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesdoelen
Je herkent de volgende woordsoorten en kunt deze benoemen:
- lidwoord
- zelfstandig naamwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- ww: hww, zww en kww
- vz
- voornaamwoorden: pers. vnw., bez. vnw., wknd. vnw., wkg. vnw., vr. vnw., aanw. vnw., betr. vnw., onbep. vnw.
Nieuw!
- telwoorden: hoofdtelwoord en rangtelwoord (bepaald en onbepaald)
- voegwoord (vwo: onderschikkend en nevenschikkend)
We hebben geleerd dat een bijv. nw. voor het znw. staat waar het iets over zegt:
De rode auto
Het kleine meisje
De nieuwe Playstation
Ook hebben we geleerd dat een bijv. nw. iets zegt over een znw. Dit kan ook als het bijv. nw. erachter staat (zoals bij een naamwoordelijk gezegde).
De auto is rood.
Het meisje is klein.
De Playstation is nieuw.
Woorden die een getal of hoeveelheid aangeven, noem je een telwoord:
- Hoofdtelwoord : geeft een hoeveelheid aan
dertien, eenderde, miljoen, weinig, veel
- Rangtelwoord : geeft een plaats in een rangorde aan (podiumwoorden)
Eerste, laatste, dertiende, hoeveelste
Bepaald: precieze hoeveelheid of rang
Onbepaald: onnauwkeurige hoeveelheid of rang
- Bepaald hoofdtelwoord: dertien, miljoen, één
- Onbepaald hoofdtelwoord: veel, weinig, sommige, alle
- Bepaald rangtelwoord: eerste, twintigste
- Onbepaald rangtelwoord: laatste, middelste, zoveelste
Voegwoorden koppelen twee zinnen aan elkaar (als een soort cement).
- Voorin de zin
Terwijl ik de taart bakte, viel de stroom uit.
- In het midden van de zin (met komma)
Ik ga niet mee naar het schoolfeest, tenzij jij een smoking draagt.
- In het midden van de zin (zonder komma)
Pffff, we moeten morgen nog een toets leren en een boekverslag maken.
Gram. H4: opdracht 8 t/m 12
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.