Lesson 7 - Unit 1 Revision

Lesson 7: Unit 1 Revision
Unit 1: Vocabulary 

Unit 1 Grammar:
- klok kijken
- can / can not
- have got / have not got
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lesson 7: Unit 1 Revision
Unit 1: Vocabulary 

Unit 1 Grammar:
- klok kijken
- can / can not
- have got / have not got

Slide 1 - Tekstslide

Lesson Goal
I can tell the time in English.

I can recall Unit 1 vocabulary.

I can write sentences using have and hasn't.

Lesson Plan

Telling the time
+
Vocabulary Revision
+
Grammar revision

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

BINGO! have / has got
Complete the Bingo worksheet.
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

GRAMMAR – Fill in the correct form of ‘have got’

Slide 5 - Tekstslide

She _________ a pet dog.

Slide 6 - Open vraag

They _________ five or more cousins.

Slide 7 - Open vraag

______ you ______ a laptop in your bedroom?

Slide 8 - Open vraag

My uncle _________ a guitar at home. (-)

Slide 9 - Open vraag

Have / Has got uitleg
  • Het werkwoord 'have got' gebruik je om te zeggen dat je iets hebt.
  • Er zijn twee vormen: have got en has got
I have got a dog. > Ik heb een hond.
She has got a dog. > Zij heeft een hond.

Has got = SHIT-regel: bij she, he en it gebruik je de vorm met de -s: has got. Bij alle andere persoonlijke voornaamwoorden (I, you, we, they) gebruik je have got.

Slide 10 - Tekstslide

Have / Has got = positive
Wie
doet
wat
I
have got
(I've got)
a cat.
He / She / It
has got
(He's / She's / It's got)
a big family.
You / We / They
have got
(They've / We've / You've got)
three cousins.

Slide 11 - Tekstslide

Have / Has got = negative (-)
Wie
doet
wat
I
have not got
(I haven't got)
a cat.
He / She / It
has not got
(He / She / It hasn't got)
a big family.
You / We / They
have not got
(They / We / You haven't got)
three cousins.

Slide 12 - Tekstslide

Have / Has got = question sentence (?)
WH vraag
Vraag
wie
Have
I
you / we / they
Has
he / she / it
How / Who / When / What
have
I
you / we / they
How / Who / When / What
has
he / she / it

Slide 13 - Tekstslide

TELLING TIME - Write down the correct time in full sentences

Slide 14 - Tekstslide

11:25

Slide 15 - Open vraag

9:30

Slide 16 - Open vraag

21:10

Slide 17 - Open vraag

14:40

Slide 18 - Open vraag

Mindmap: Clothes and Footwear
Write down all the different types of clothes and footware you see.

Slide 19 - Tekstslide

Clothes + Footwear
EN
NL
clothes
jacket
shirt
t-shirt
shorts
jeans

Slide 20 - Tekstslide

Clothes + Footwear + fashion
EN
NL
skirt
dress
shoes
boots
sunglasses 
fashionable

Slide 21 - Tekstslide

Clothes + Footwear + fashion
EN
NL
clothes
kleren
jacket
jas
shirt
overhemd
t-shirt
t-shirt
shorts
korte broek
jeans
jeans

Slide 22 - Tekstslide

Clothes + Footwear + fashion
EN
NL
skirt
rok
dress
jurk
shoes
schoenen
boots
laarzen
sunglasses 
(zonne)bril
fashionable
modieus

Slide 23 - Tekstslide

Personality: different types of personalities you see

Slide 24 - Tekstslide

Personality = Persoonlijkheid
EN
NL
brave
funny
friendly
vriendelijk
happy
unhappy

Slide 25 - Tekstslide

Personality = Persoonlijkheid
EN
NL
Personality
 Persoonlijkheid
quiet
clever / smart
slim
different

Slide 26 - Tekstslide

Personality = Persoonlijkheid
EN
NL
brave
dapper
funny
grappig
friendly
vriendelijk
happy
gelukkig
unhappy
ongelukkig

Slide 27 - Tekstslide

Personality = Persoonlijkheid
EN
NL
Personality
 Persoonlijkheid
different
verschillend
quiet
stil
clever / smart
slim
nervous
zenuwachtig

Slide 28 - Tekstslide

MyEnglishLab
Code: 
What?
Unit 1.1
Unit 1.2
Unit 1.4

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide