DINSDAG 26 NOVEMBER

K3 - M3
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

K3 - M3

Slide 1 - Tekstslide

WHAT ARE WE DOING TODAY?
1. RECAP UNIT 1 

2. READING EXERCISE

Slide 2 - Tekstslide

Why are we going to exercise UNIT 1?
TESTWEEK Week 50

(9 december t/m 13 december)

Slide 3 - Tekstslide

PAST SIMPLE?

Slide 4 - Woordweb

PAST SIMPLE
VERLEDEN TIJD: BELANGRIJK WANNEER HET IS GEBEURD

REGELMATIGE WERKWOORDN -ED

We talked on the phone last week.

Slide 5 - Tekstslide

WERKWOORD EINDIGT IN -E.

(TO) ARRANGE
A
ARRANGING
B
ARRAGET
C
ARRAGETTE
D
ARRANGED

Slide 6 - Quizvraag

WERKWOORD EINDIGT IN MEDEKLINKER + -Y
(TO) TRY
A
TRYT
B
TRIEY
C
TRIED
D
TRIET

Slide 7 - Quizvraag

WERKWOORD EINDIGT IN KORTE KLINKER
(TO) PLAN
A
PLANT
B
PLANNED
C
PLANET
D
PLANED

Slide 8 - Quizvraag

WERKWOORD EINDIGT MET MEERDERE LETTERGREPEN + L
(TO) TRAVEL
A
TRAVELLED
B
TRAVELLET
C
TRAVELT
D
TRAVELD

Slide 9 - Quizvraag

WHO / WHICH
WHO = PERSONEN
She was somebody ... always looked happy. 

It was Madison ... was so nice to me. 

Slide 10 - Tekstslide

WHO / WHICH
WHICH = DINGEN

He missed the meeting ... was really important.

David sent me flowers ... were very colorful.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

A / AN
(onbepaalde) lidwoorden

A = Als je een medeklinker hoort
AN = Als je een klinker hoort

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

A/AN?

... day
... house
... newspaper
... school
... uniform

Slide 15 - Tekstslide

A/AN?

... apple
... ugly city
... old man
... hour
... umbrella

Slide 16 - Tekstslide

What is the English word for 'tijdens'?
A
after
B
while
C
before
D
during

Slide 17 - Quizvraag

What does 'gemakkelijk' mean in English?
A
easily
B
slowly
C
quickly
D
hardly

Slide 18 - Quizvraag

What is the translation of 'overal'?
A
anywhere
B
everywhere
C
nowhere
D
somewhere

Slide 19 - Quizvraag

How do you say 'mode' in English?
A
style
B
trend
C
fashion
D
clothing

Slide 20 - Quizvraag

What is the English word for 'goud'?
A
gold
B
bronze
C
platinum
D
silver

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent 'to be allowed' in het Nederlands?
A
zijn
B
mogen
C
kunnen
D
hebben

Slide 22 - Quizvraag

Hoe vertaal je 'brand new' naar het Nederlands?
A
gloednieuw
B
gebruikte
C
vervallen
D
oud

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de Nederlandse vertaling van 'century'?
A
eeuw
B
jaar
C
maand
D
decennium

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekent 'designer' in het Nederlands?
A
auteur
B
uitgever
C
schrijver
D
ontwerper

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van 'to dig'?
A
graven
B
dug
C
gegraven
D
gegraven

Slide 26 - Quizvraag

Study UNIT 1
WHAT: Zorg dat je alle opdrachten van UNIT 1 af hebt online.
HOW: Heb je alles al af? Studeer dan de woordjes en zinnen uit het hoofdstuk. 

HELP: Heb je vragen of wil je samen oefenen? steek je hand op.

DONE?: Ben je klaar met alles van UNIT 1? Begin met studeren aan UNIT 2 :). 

Slide 27 - Tekstslide

HOW DID IT GO TODAY?
HOW TO STUDY?


Slide 28 - Tekstslide