T2AB Cursus 5 §7 aanw vnw en §9 vr vnw

Redekundig ontleden
Woordsoorten: 
Aanwijzend voornaamwoord

Blz. 66
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Redekundig ontleden
Woordsoorten: 
Aanwijzend voornaamwoord

Blz. 66

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

Grammatica woordsoorten

- Je weet wat een aanwijzend voornaamwoord is

- Je kunt in een zin de aanwijzende voornaamwoorden benoemen.
     

Slide 2 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord wijst meestal een mens, dier of ding aan. 

Deze vrouw, dat paard, die fiets. 

Slide 3 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
De - woord:  deze - die 
Het - woord: dit - dat

Voorbeeld: 
de deur - deze deur - die deur
het huis - dit huis - dat huis

Slide 4 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Maar ook: zulk - zo'n - dergelijk

Voorbeeld:
zo'n deur, een dergelijke deur
zulke ideeën, dergelijke ideeën



Slide 5 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan. Als het alleen staat, kun je het zelfstandig naamwoord er soms wel achter denken.




Slide 6 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan. Als het alleen staat, kun je het zelfstandig naamwoord er soms wel achter denken.

Deze app is gratis, maar die (app) niet.
Met dit oog zie ik beter dan met dat (oog).




Slide 7 - Tekstslide

Let op!
De woorden dat en die behoren tot meer woordsoorten, het zijn dus niet ALTIJD aanwijzende voornaamwoorden.

Controleer altijd of je ze kunt vervangen door dit en deze. Dan zijn het aanwijzende voornaamwoorden.




Slide 8 - Tekstslide

Vul in:
... school is echt heel leuk.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 9 - Quizvraag

Vul in:
Ik hou van ... koekjes met chocolade.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 10 - Quizvraag

Vul in:
's Ochtends eet ik altijd ... ontbijt.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 11 - Quizvraag

Vul in:
In juli zal ik ... paarden verzorgen.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 12 - Quizvraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk. 

Slide 13 - Open vraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 14 - Open vraag


Is het onderstreepte woord een aanwijzend voornaamwoord? 
Ja of nee
Matthijs draagt altijd dezelfde schoenen, want die brengen geluk volgens hem.

Slide 15 - Open vraag


Is het onderstreepte woord een aanwijzend voornaamwoord? 
Ja of nee
Femke zei dat zij de kaartjes voor de bioscoop had geregeld.

Slide 16 - Open vraag

§9 Vragend voornaamwoord
Lesdoelen:
Je leert de woordsoort vragend voornaamwoord

Slide 17 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord







Een vragend voornaamwoord (vr.vnw)
verwijst altijd naar een persoon of ding.
Er zijn vier vragende voornaamwoorden: wie, wat, welke, wat voor (een). 
Ze staan meestal aan het begin van een vraag, maar dat hoeft niet.
- Wie gaat er mee zwemmen vanmiddag?
-Melvin vroeg wat het huiswerk voor morgen was.

Slide 18 - Tekstslide

Let op







Wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugverwijzen naar een eerder genoemd woord. ( = betrekkelijk voornaamwoord!)

- De tante naar wie Nicky vernoemd is, heet Nicolette.
(Wie verwijst hier terug naar 'tante'.)

- Volgens mij zie je iets wat er niet is.
(Wat verwijst hier terug naar 'iets'.)

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het vragend voornaamwoord?
A
het
B
is
C
wat
D
vragend

Slide 20 - Quizvraag

De vragende voornaamwoorden zijn...
A
Wie, wanneer, wat
B
Hoe, wie, wat (voor een), welke
C
Welk(e), wat, wat voor (een), wie
D
Welke, wanneer, hoe, wat

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het vragend voornaamwoord?
Hoe bedoelt u?
A
hoe
B
zit er niet in

Slide 22 - Quizvraag

Wat is géén vragend voornaamwoord?
A
Wie
B
Waar
C
Wat
D
Welk

Slide 23 - Quizvraag

Wat is GEEN vragend voornaamwoord?
A
wat
B
welke
C
waarom
D
wie

Slide 24 - Quizvraag

Kun je je de 5w's en de h nog herinneren? Welke daarvan zijn vragende voornaamwoorden?
A
Wat, wie waarom
B
Wat, wie, waar
C
Wat, wie, hoe
D
Wat, wie

Slide 25 - Quizvraag

Ik begrijp het aanwijzend voornaamwoord
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Aan de slag
Maken 1 en 4.
Snel klaar? leren toets 

Slide 27 - Tekstslide