BK: Cursus 6 Formuleren paragraaf 2, Verwijswoorden les 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

Welkom

les 1 voor 1bk!

leesboek, NL boek, schrift laptop(dicht)

Wat gaan we doen deze les?

1. Spullen op tafel + pen + schrift klaar leggen
2. Lezen 
3. Theorie verwijswoorden
   
4. Opdrachten (huis)werk maken
   
5. Vragen

Lezen

Cursus 6 Formuleren 

Doel: - je leert de verwijswoorden op een juiste manier 

              toepassen

         dit

                        dat

                                              deze

                                                                 die

VERWIJSWOORDEN

Verwijswoorden verwijzen meestal 

naar een woord dat al eerder genoemd is of 

wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

apps.noordhoff.nl

Kies het juiste verwijswoord:

Dat boek ... daar op tafel ligt, is erg leuk!

1. die
2. dat
3. dit
4. deze

Met welke verwijswoorden wijs je naar
de-woorden?
De boom --> .... boom

1. die - dat
2. die - deze
3. dit - deze
4. dat - dit

Met welke verwijswoorden wijs je naar
het-woorden?
Het meisje --> ... meisje

1. die - dat
2. die - deze
3. dit - deze
4. dat - dit

(huis)werk: 

Cursus 6 Formuleren                                                                                            - Paragraaf 2 : opdracht 1 t/m 4.

Klaar?     

-       (afmaken) Paragraaf 1

/fictie/lekker lezen/ ander vak/ je bent aan het werk

Kies het juiste verwijswoord:

Sarah heeft een nieuwe fiets. .... heeft zij voor haar verjaardag gekregen.

1. die
2. deze
3. dat
4. haar

Kies het juiste verwijswoord:

Siem heeft zin in de vakantie. ... hij samen met zijn ouders viert.

1. deze
2. die
3. dat
4. dit

Verwijswoorden

Goed onthouden:

Naar de-woorden verwijs je met die & deze

• de kat - die kat - deze kat
• de honden - die honden - deze honden

Naar het-woorden verwijs je met dit & dat

• het meisje - dit meisje - dat meisje
• het boek - dit boek - dat boek

Kies de juiste verwijswoorden.

Deze / Dit familie woont op een schip dat / die helemaal is opgeknapt.

1. Dit - die
2. Deze - die
3. Dit - dat
4. Deze - dat

Kies de juiste verwijswoorden.

De gevaarlijkste stunt dat / die Almin doet, is van dat / die brug af duiken.

1. dat - dat
2. die - die
3. die - dat
4. dat - die

Kies de juiste verwijswoorden.

De trein met wie / waarmee Joy reist, 

stopt ook bij deze / dit station.

1. met wie - deze
2. met wie - dit
3. waarmee - deze
4. waarmee - dit

Kies de juiste verwijswoorden.

De Amerikaan met wie / waarmee ik een kroket at, kende deze / dit snack niet.

1. met wie - deze
2. met wie - dit
3. waarmee - deze
4. waarmee - dit

Kies de juiste verwijswoorden.

Deze / Dit mantelzorger zorgt voor mijn 80-jarige buurvrouw, dat / die blind is.

1. Deze - dat
2. Deze - die
3. Dit - dat
4. Dit - die

Verwijswoorden

Ik heb me gemeld bij de balie die daar staat

de balie, die balie, deze balie 

Het huis dat laatst is gebouwd, is nu af.

het huis, dat huis, dit huis

Aan de slag....

Cursus 6 > paragraaf 2 > blz. 210-211

Opdracht 1, 2, 3 & 4

Extra: opdracht 5 & 6