3 Veilig rijden quiz BK2
1 / 20
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
km/h betekent:
A
Kilometer in uur
B
kilometer per uur
Slide 2 - Quizvraag
Wat is de remweg?
A
de afstand die je hebt afgelegd voordat je remt
B
de afstand die je hebt afgelegd tijdens het remmen
C
de weg waarop je remspoor te zien is
D
het remspoor dt je achterlaat
Slide 3 - Quizvraag
De remweg is NIET altijd even lang.
waar of niet waar?
waar of niet waar?
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Een auto heeft banden die erg glad zijn. De auto moet plotseling remmen.
De remweg is nu KORTER dan wanneer de auto goede banden heeft
De remweg is nu KORTER dan wanneer de auto goede banden heeft
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quizvraag
Een auto heeft banden die erg glad zijn. De auto moet plotseling remmen.
De remweg op een droge weg is KORTER dan op een natte weg
De remweg op een droge weg is KORTER dan op een natte weg
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quizvraag
Waaraan kun je zien of een auto nieuwe banden heeft?
Nieuwe banden hebben DIEPE groeven.
Nieuwe banden hebben DIEPE groeven.
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quizvraag
Je fietst naar school met je vriend achterop.
Als je moet remmen, is je remweg KORTER dan wanneer je alleen op de fiets zit.
Als je moet remmen, is je remweg KORTER dan wanneer je alleen op de fiets zit.
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quizvraag
Waarom moet een vrachtauto op de snelweg langzamer rijden dan een personen-auto?
Een vrachtauto heeft WEL een grotere massa.
Een vrachtauto heeft WEL een grotere massa.
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Waarom moet een vrachtauto op de snelweg langzamer rijden dan een personen-auto?
Daardoor heeft een vrachtauto een KORTERE remweg.
Daardoor heeft een vrachtauto een KORTERE remweg.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Je gaat op je fiets naar school. Plotseling zie je iets gebeuren waarvoor je snel moet remmen.
Dan rem je NIET op hetzelfde ogenblik.
Dan rem je NIET op hetzelfde ogenblik.
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quizvraag
De tijd tussen zien en reageren noem je
Slide 12 - Open vraag
Hoe lang is normaal de reactie-tijd?
Slide 13 - Open vraag
De reactie-tijd is NIET voor iedereen even lang.
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Rem je altijd op hetzelfde moment als je het gevaar ziet?
A
Ja, dat doe ik altijd direct.
B
Ja, daar zijn mijn remmen op afgesteld.
C
Nee, want je moet eerst op je gemak nadenken.
D
Nee, want iedereen heeft een reactie-tijd.
Slide 15 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met de reactie-afstand?
A
Bij gevaar houd je afstand.
B
de afstand die je aflegt in de reactie-tijd.
C
de lengte van je remspoor
D
de afstand waarover je de remmen moet inknijpen
Slide 16 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met de reactie-afstand?
A
0,1 seconde
B
1 seconde
C
10 seconde
D
11 seconde
Slide 17 - Quizvraag
Tijdens de reactie-tijd blijf je nog doorrijden.
Wat kun je zeggen van de snelheid in de reactie-tijd?
Wat kun je zeggen van de snelheid in de reactie-tijd?
A
Daar is niets van te zeggen
B
De snelheid wordt kleiner.
C
De snelheid blijft gelijk.
D
De snelheid wordt groter.
Slide 18 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met de stop-afstand?
A
Hetzelfde als de remweg.
B
hetzelfde als de reactie-afstand
C
de remweg plus de reactie-afstand
D
de renweg min de reactie-afstand
Slide 19 - Quizvraag
Welke invloed heeft de reactie-afstand op de stop-afstand?
Als de reactie-afstand groter wordt, dan wordt de stop-afstand GROTER .
Als de reactie-afstand groter wordt, dan wordt de stop-afstand GROTER .
A
waar
B
niet waar
