H4 Nieuw Nederlands: Taalverzorging (Formuleren)




Het-woorden:
dat, dit 

het --> dat + dit





De-woorden: 
die, deze

de --> die + deze
Onzijdig
Mannelijk/vrouwelijk
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 1 video.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les




Het-woorden:
dat, dit 

het --> dat + dit





De-woorden: 
die, deze

de --> die + deze
Onzijdig
Mannelijk/vrouwelijk

Slide 1 - Tekstslide

Bij onzijdige woorden gebruik je de verwijswoorden 'dit' en 'dat'.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quizvraag

De open dag ... ik heb bezocht, was interessant.
A
dat
B
die

Slide 3 - Quizvraag

Waar is mijn fiets? ..... staat buiten.
A
die
B
dat
C
deze
D
dit

Slide 4 - Quizvraag

Het jongetje .... zijn knuffel kwijt was, kon niet slapen.
A
dat
B
dit
C
die
D
deze

Slide 5 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 6 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het boek'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 7 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'de verloting'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 8 - Quizvraag

De jongen ..... met Ilona zit te kletsen, heet Leonardo.
A
dat
B
dit
C
die
D
deze

Slide 9 - Quizvraag

Het kleed ..... daar ligt, is van mijn moeder geweest.
A
wat
B
die
C
wie
D
dat

Slide 10 - Quizvraag

In welke zin is het juiste verwijswoord gebruikt?
A
We gingen een film kijken, die zij niet leuk vond.
B
We gingen een film kijken, dat zij niet leuk vond.
C
We gingen een film kijken, wat zij niet leuk vond.
D
Wij gingen een film kijken, deze zij niet leuk vond.

Slide 11 - Quizvraag

In welke zin is het juiste verwijswoord gebruikt?
A
Ik haalde een hoog cijfer, die ik goed kon gebruiken
B
Ik haalde een hoog cijfer, dat ik goed kon gebruiken.

Slide 12 - Quizvraag

Exit-ticket:
Wanneer schrijf je dat en
wanneer die?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Video