TaalCompleet thema 3 (A1)
1 / 38
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
timer
0:15
A
de flat
B
het huis
Slide 4 - Quizvraag
timer
0:15
A
de tuin
B
het balkon
Slide 5 - Quizvraag
timer
0:15
A
het balkon
B
de deur
Slide 6 - Quizvraag
timer
0:15
A
de douche
B
het bad
Slide 7 - Quizvraag
A
de bedkamer
B
de slaapkamer
Slide 8 - Quizvraag
A
de stoel
B
de bank
Slide 9 - Quizvraag
Dit is het _________
timer
0:15
Slide 10 - Open vraag
Dit is de _________
timer
0:15
Slide 11 - Open vraag
Dit is de _________
timer
0:15
Slide 12 - Open vraag
Dit is de _________
timer
0:15
Slide 13 - Open vraag
Dit is de _________
timer
0:15
Slide 14 - Open vraag
Dit is de _________
Slide 15 - Open vraag
Welke kleur is dit?
timer
0:15
Slide 16 - Open vraag
Welke kleur is dit?
timer
0:15
Slide 17 - Open vraag
Welke kleur is dit?
timer
0:15
Slide 18 - Open vraag
Welke kleur is dit?
timer
0:15
Slide 19 - Open vraag
Welke kleur is dit?
Slide 20 - Open vraag
Welke kleur is dit?
Slide 21 - Open vraag
Schrijf als woord:
zes --> 6e?
zes --> 6e?
Slide 22 - Open vraag
Schrijf als woord:
een (1)--> 1ste
een (1)--> 1ste
Slide 23 - Open vraag
Schrijf als woord:
drie (3)--> 3de
drie (3)--> 3de
Slide 24 - Open vraag
Schrijf als woord:
acht(8)--> 8ste
acht(8)--> 8ste
Slide 25 - Open vraag
Hij ______ welkom!
A
zeg
B
zegt
C
zeggen
Slide 26 - Quizvraag
U _____ het woord.
A
spel
B
spelt
C
spellen
Slide 27 - Quizvraag
Schrijf de goede vorm van kiezen:
Rihana _____ een groene bank.
Rihana _____ een groene bank.
Slide 28 - Open vraag
Schrijf de goede vorm van schrijven:
Henk _____ op papier.
Henk _____ op papier.
Slide 29 - Open vraag
Schrijf de goede vorm van hebben:
______ je een nieuwe fiets?
______ je een nieuwe fiets?
Slide 30 - Open vraag
Schrijf de goede vorm van zijn:
De opdrachten ____ een beetje moeilijk.
De opdrachten ____ een beetje moeilijk.
Slide 31 - Open vraag
Typ de goede vorm van zeggen:
Wat _____ je?
Wat _____ je?
Slide 32 - Open vraag
Maak een goede zin met de woorden:
liggen- kind(eren) - bed.
liggen- kind(eren) - bed.
timer
0:45
Slide 33 - Open vraag
Maak een goede zin met de woorden:
koffie drink(en)
koffie drink(en)
timer
0:45
Slide 34 - Open vraag
Maak een goede zin met de woorden:
in een flat - wonen.
in een flat - wonen.
timer
0:45
Slide 35 - Open vraag
Slide 36 - Tekstslide
moeilijk of makkelijk??
😒🙁😐🙂😃
