18/11/2022 2B Grammatica - les 2 MW/BWB herhalen




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


Mevrouw Duinhouwer
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


Mevrouw Duinhouwer

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

LESPROGRAMMA
Grammatica
  • Herhaling zinsdelen: meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling
  • Extra uitleg werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp (wederkerende werkwoorden)


Lezen






Slide 3 - Tekstslide

Herhaling zinsdelen

  • Meewerkend voorwerp geeft aan voor / aan wie iets bestemd is. Aan (voor) wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
      Voorbeeld: ik geef aan jou een boek.

  • Bijwoordelijke bepaling wanneer, waar, waarheen, waarom, hoe, hoeveel.  Maar ook: niet, wel, zeker, absoluut, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk 

  • Werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp (wederkerende werkwoorden)

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling - extra uitleg

Het werkwoord bepaalt

  • Een werkwoord omschrijft een handeling: wat iemand doet of wat er gebeurt
  • Een werkwoord heeft altijd een onderwerp (iemand die iets doet) nodig


Een zelfstandig werkwoord is de "regisseur" van een zin en deelt de "rollen" uit

rol : Onderwerp - deze deelt het werkwoord altijd uit

rol:  Lijdend voorwerp - wie of wat? LET OP : geen voorzetsel!

rol: Meewerkend voorwerp - aan wie of voor wie? LET OP: aan of voor kan je weglaten!


Bijwoordelijke bepaling - geeft antwoord op vragen als hoe? waar? wanneer? waarom? waarheen? etc.


Slide 5 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
- Het 'prullenbakzinsdeel';
- Kunnen er meer van in een zin staan;
- Kunnen antwoord geven op 'waar?', 'wanneer?', 'waarvandaan?', 'waarheen?', 'waarom?', 'waardoor?', 'hoe?', enz. 
- Ook de bovengenoemde woorden zijn BWB's. 
- Sommige BWB's geven geen antwoord op vragen, maar blijven over in de zin. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden hebben in het Nederlands ‘zich’ ervoor staan, bijvoorbeeld: ‘zich vergissen’.
Bij verplicht wederkerende werkwoorden hoort het voornaamwoord bij het werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Tekstslide

Verplicht wederkerende werkwoorden
zich aanstellen
zich bemoeien
zich ergeren
zich gedragen
zich uit de voeten maken
zich ontfermen
zich schamen
zich uitsloven
Toevallig wederkerende werkwoorden
wegen
opmaken
vermaken
snijden
irriteren
beseffen

Slide 9 - Tekstslide

Verplicht wederkerend werkwoord
Ik vergis me wel eens.
Je kunt een ander niet vergissen, alleen jezelf. Daarom noem je dit een verplicht wederkerend werkwoord. 

Bij het werkwoord hoort een wederkerend voornaamwoord (me) dus hoort zich bij het werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Tekstslide

Toevallig wederkerend werkwoord
Er zijn ook werkwoorden die wederkerend gebruikt kunnen worden, zoals verwonden. 

  • Ik verwondde me aan de groenteschaaf. (wederkerend)
  • Ik verwondde mijn broertje met de grasmaaier. (niet-wederkerend) 

Als ze niet altijd wederkerend zijn, noem je ze toevallig wederkerend en het is dit zinsdeel een lijdend voorwerp

Slide 11 - Tekstslide

Welk werkwoord is een verplicht wederkerend werkwoord?
A
vertragen
B
verspreken
C
vertrouwen
D
vervangen

Slide 12 - Quizvraag

Welke van deze werkwoorden is geen verplicht wederkerend werkwoord?
A
verslapen
B
uitsloven
C
gedragen
D
wassen

Slide 13 - Quizvraag

Ik heb me vergist bij het berekenen van die makkelijke som.

Is 'me' een lijdend voorwerp of werkwoordelijk gezegde?

Slide 14 - Open vraag

Chahid slooft zich altijd enorm uit voor Frans.

Is 'zich' een lijdend voorwerp of werkwoordelijk gezegde?

Slide 15 - Open vraag

Hij klampt zich vast aan een stuk drijfhout.

Is 'zich' een lijdend voorwerp of werkwoordelijk gezegde?

Slide 16 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 17 - Quizvraag

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quizvraag

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Kim leent haar zus nooit iets.
A
Kim
B
leent
C
haar zus
D
iets

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Die overtreding kostte hem de gele kaart. 
A
Die overtreding
B
kostte
C
hem
D
de gele kaart

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Wendy heeft hem een mooi cadeau gegeven.
A
heeft gegeven
B
Wendy
C
een mooi cadeau
D
hem

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Heb je voor mij ook een blikje meegebracht?
A
voor mij
B
je
C
een blikje
D
ook

Slide 23 - Quizvraag

Mijn broer timmert zijn eigen tafel
Ik zag jou.
De zorg biedt nu extra hulp aan ouderen
Heeft hij hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 24 - Sleepvraag

Opdracht
Maak de opdrachten in Learnbeat:
3.1 Grammatica opdrachten:
C Meewerkend voorwerp + bijwoordelijke bepaling (extra oefening)
D Wederkerende werkwoorden

Klaar? Pak je leesboek en ga lekker lezen






Slide 25 - Tekstslide