(1) Herhaling woordsoorten brugklas

Stap 1: Ga naar www.lessonup.app

Stap 2: Log in met OFFICE 365 

Stap 3: Je klikt op 'Ja, ik wil deelnemen aan de les'


                                         Welkom!
              Voordat de les is begonnen, heb jij:
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Stap 1: Ga naar www.lessonup.app

Stap 2: Log in met OFFICE 365 

Stap 3: Je klikt op 'Ja, ik wil deelnemen aan de les'


                                         Welkom!
              Voordat de les is begonnen, heb jij:

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
WELKOM!
1
Log in:
Je logt in via Magister

Slide 2 - Tekstslide

             Leerdoelen
Je kunt...

1) lidwoorden herkennen in een zin
2) werkwoorden herkennen in een zin.
3) zelfstandig naamwoord herkennen in een zin
       
         LESPLANNING


1. Leerdoelen
2. Herhaling: woordsoorten
3. Uitleg:  
4. Zelfstandig werken
5. Terugblik les
6. Afsluiting








Slide 3 - Tekstslide

 Woordsoorten: grammatica
Lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord, voorzetsel

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden
Een werkwoord is een woordsoort.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet, wat iets of iemand overkomt,  wat er is gebeurd, wat iemand of iets is.



Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden kun je vervoegen (=veranderen van vorm)
Hele werkwoord: wandelen
Ik  --> ik wandel                                                     
jij --> jij wandelt
hij/zij/het    --> 
wij --> 
jullie -->
zij -->

Slide 6 - Tekstslide

Lidwoorden
Er zijn drie lidwoorden: 
de, het, een.

De en het -> bepaald lidwoord.
een -> onbepaald lidwoord.




Slide 7 - Tekstslide

Herhaling:
Ik ken de woordsoorten lidwoord (lw), zelfstandig naamwoord (zn), werkwoord (ww), bijvoegelijk naamwoord (bn), voorzetsel (vz),
A
Nog niet
B
Een beetje
C
Redelijk
D
Helemaal

Slide 8 - Quizvraag

Zelfstandige naamwoorden
  • mensen
  • dieren
  • planten
  • dingen
  • NAMEN (van landen, mensen, steden etc.)
  • begrippen 
Hoe herken je een zelfstandig naamwoord?
Voorbeelden?

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (zn)
  • Je kunt er meestal de, het of een voor zetten 
  • Meestal kun je een zelfstandig naamwoord in
      het meervoud zetten.
  • Je kunt meestal een verkleinwoord maken van
     een zelfstandig naamwoord.

Hoe herken je een zelfstandig naamwoord?

Slide 10 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een  zelfstandig naamwoord. 
  • Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord. Vaak staan ze voor het zn waar ze bij horen, maar niet altijd

  • Voorbeeld:
       1)  De rode auto -->  rode zegt iets over auto en is dus een bn
       2)  De auto is rood --> Rood is hier ook een bn.                                                                                                           Nu staat het niet achter het zelfstandig naamwoord.


Hoe herken je een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 11 - Tekstslide

timer
15:00
Laat LessonUp open staan op je laptop
AAN DE SLAG!
Wat?
Maken 4.7 grammatica
Opdracht 1 t/m 7
Waarom?
Omdat je dit ook gebruikt bij andere talen leren. En heb je ook nodig bij spelling. 
Hoe?
In Talent online, lees de theorie in jouw boek.
Hulp?
Rood: stilte, geen vragen
Oranje: stilte, je mag alleen vragen stellen aan de docent
Groen: zachtjes overleggen
Klaar?
Mag je even iets voor jezelf doen

Slide 12 - Tekstslide


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit Cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
lidwoorden

Slide 13 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Welke lidwoorden zijn er?

Slide 16 - Open vraag


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)

Slide 17 - Quizvraag

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden (bn) staan er in onderstaande zin?
De zin: Ons nieuwe huis is mooi en groot.

Slide 18 - Open vraag


Kies de juiste woordsoort.
Deze kok heeft
 loempia’s met verschillende Aziatische smaken bedacht. 
A
werkwoord
B
telwoord

Slide 19 - Quizvraag

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden (door een komma gescheiden).
Van oude boterhammen kun
je heerlijke wentelteefjes maken.

Slide 20 - Open vraag


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï
A
voorzetsel
B
telwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Uitleg voorzetsels


kastwoorden
  • je kunt het voorzetsel voor 'de kast' zetten
  • Op, naast, onder, in, tussen, voor




feestwoorden
:
  • je kunt ze voor 'het feest' zetten
  • Tijdens, sinds, tot, vanwege

Slide 23 - Tekstslide

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 24 - Quizvraag

Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
voor
C
omdat
D
tussen

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het voorzetsel?
A
en
B
tijdens
C
juf
D
omdat

Slide 26 - Quizvraag

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter
C
raam, deur, wand
D
voorlezen, voorspellen, voorzeggen

Slide 27 - Quizvraag