Feodaal stelsel:
1e stand. Geestelijken traden ook op als bestuurders. Hogere functies werden door
adel bekleed zoals bisschoppen. Lagere functies door vrije boeren, zoals priester
2de stand. Adel = de grondbezitters zoals: koningen, hertogen. Zij hadden ridders die land in
bruikleen kregen. Zij woonde in stenen huizen of kastelen
3de stand. Boeren
Vrije boeren mocht zelf bepalen waar hij werkt Horige boeren: lijfeigenen, hoort bij het land