3M - Modalverben + haben/sein/werden vt

Modalverben
  • Veel gebruikte hulpwerkwoorden
  • Verandering van klank in enkelvoud
  • Bij ich en bij er sie es hebben deze werkwoorden geen uitgang



1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Modalverben
  • Veel gebruikte hulpwerkwoorden
  • Verandering van klank in enkelvoud
  • Bij ich en bij er sie es hebben deze werkwoorden geen uitgang



Slide 1 - Tekstslide

Beispiel
Nederlands:
hij kan
wij kunnen
Duits:
er kann
wir können

Slide 2 - Tekstslide

weten
wissen
dürfen
mogen, toestemming
können
kunnen
mögen
lusten, houden van
müssen
moeten, noodzakelijk 
sollen
moeten, bevel
wollen
willen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wij willen niet oefenen
A
wir willen
B
wir wollen

Slide 5 - Quizvraag

Ik moet naar de wc!
A
ich soll
B
ich muss
C
ich müss

Slide 6 - Quizvraag

Mevrouw Prins houdt van koekjes
A
Frau Prins mögen
B
Frau Prins mag
C
Frau Prins darf
D
Frau Prins magt

Slide 7 - Quizvraag

Mag jij om twaalf uur thuis zijn vanavond?
A
Darf du...?
B
Magst du...?
C
Dürfst du...?
D
Darfst du...?

Slide 8 - Quizvraag

Je moet je huiswerk maken!
A
du musst
B
du müsst
C
du sollst
D
du söllst

Slide 9 - Quizvraag

Weet jij het antwoord?
A
wisst du...?
B
weißt du...
C
weißst du?
D
willst du?

Slide 10 - Quizvraag

haben, sein, werden in de verleden tijd 


Doel: je kunt haben sein en werden in de verleden tijd vervoegen

Slide 11 - Tekstslide

Präterium und Perfekt haben/sein/werden (stampen!) 
ich hatte                 ich war               ich wurde
du hattest              du warst             du wurdest
er hatte                 er war                 er wurde
wir hatten              wir waren           wir wurden
ihr hattet                ihr wart              ihr wurdet
Sie/sie hatten        Sie/sie waren    Sie/sie wurden
gehabt                   gewesen           geworden

Slide 12 - Tekstslide

Wo (sein) ..... du gestern?
A
war
B
bist
C
warst
D
wurdest

Slide 13 - Quizvraag

(sein) ..... Sie dafür oder dagegen?

A
Waren
B
Sind
C
War
D
Würden

Slide 14 - Quizvraag

Ich (haben) ..... nichts dagegen!
A
habe
B
hatte
C
wurde
D
würde

Slide 15 - Quizvraag

Mein Bruder (werden) ..... gestern 15 Jahre alt.
A
war
B
würde
C
wird
D
wurde

Slide 16 - Quizvraag

Wo bist du gestern (sein) ......?
A
gewest
B
gewessen
C
gewesen
D
geweßen

Slide 17 - Quizvraag