Herhaling H2 en H5





Herhaling H2 & H5
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les





Herhaling H2 & H5

Slide 1 - Tekstslide

Toets in de toetsweek
Alle hoofdstukken! (H1-9)

Nog herhalen: H2 & H5.

H9 + film V for Vendetta

Slide 2 - Tekstslide

Ingroup & outgroup
ingroup: insluiten, je hoort er bij. 
In stand gehouden door sociale controle (formeel of informeel). Binding wordt versterkt als mensen zich aan de normen houden.
Outgroup: uitsluiten, je hoort er niet bij. Veel stereotypen en vooroordelen. Negatief, maar ook verbindend voor de ingroup.

Slide 3 - Tekstslide

Uit de groep stappen:
1. kunnen: je kunt niet meer deelnemen aan de groep.
2. mogen: je mag er niet meer bij horen.
3. willen: je wil er niet meer bij horen.

Formele groep: vastgestelde regels (denk aan bedrijf, club)
Informele groep: emotionele verbinding (vriendengroep).

Slide 4 - Tekstslide

2.2 Sociale cohesie
Wat houdt de samenleving bij elkaar?
1. gedeelde waarden en normen: je hebt dezelfde regels en kern van wat je belangrijk vindt in het leven.
2. wederzijdse afhankelijkheid: je hebt elkaar nodig om te kunnen bestaan.
3. dwang: de overheid dwingt je op een bepaalde manier te gedragen en daar luister je naar (belasting, stemgedrag).

Slide 5 - Tekstslide

2.3 Sociale institutie
Je houd je aan regels omdat je weet dat dit hoort (nagels knippen in de trein of thuis).

Voorbeeld van institutie is trouwen, hier horen afspraken en tradities bij.

Verandering van sociale instituties duren lang en met conflict.

Slide 6 - Tekstslide

Vijf kenmerken van sociale instituties:

1. Groter dan een individu
2. lange traditie
3. stabiel, maar over lange tijd te veranderen
4. Moreel gezag maakt dat men zich eraan houdt ipv dwang.
5. Ze zijn dwingend: gedrag wordt beloond of afgestrafd.

Slide 7 - Tekstslide

Machtsafstand
Collectief vs individu
Feminien vs masculien
Onzekerheidsvermijding
korte vs lange termijn
Soberheid vs hedonisme

Slide 8 - Tekstslide

Begrippen mbt bronbeoordeling:

  • Objectiviteit: gebaseerd op wetenschappelijke bevindingen en feiten 
  • Betrouwbaar: maximale zekerheid dat geleverde informatie correct is.
  • Representatief: gebaseerd op een zo volledig mogelijke weerspiegeling van het verschijnsel of de groep.

Slide 9 - Tekstslide

Feiten en kansen
  • In de sociale wetenschappen zijn geen natuurwetten (iets gaat áltijd zo). Wél wetmatigheden: een beschrijving van hoe iets meestal gaat en kansen: de waarschijnlijkheid dat een bepaalde gebeurtenis optreedt.
  • Vb boek: kans dat een jongere tussen 16 en 22 jaar criminele dingen doet groter dan een oudere van boven 100 jaar. Maar kans is niet 100%, want:

Slide 10 - Tekstslide

Soorten onderzoek
  • Kwantitatief onderzoek: onderzoek met cijfers. Geven een goed overzichtsbeeld.
  • Kwalitatief onderzoek:
    onderzoek over
    achterliggende
    beweegredenen. Geeft
    genuanceerd beeld.

Slide 11 - Tekstslide

Meetinstrumenten
  • Enquête: grote groep bevragen, vaak meerkeuze, kwantitatieve informatie. Respondenten zijn mensen die enquête invullen.
  • Interview: kleine groep bevragen, vaak open vragen, kwalitatieve informatie.
  • Observatie: kan kwantitatief en kwalitatief. Referentiekader van grote invloed. Checklist helpt bij objectievere meting.

Slide 12 - Tekstslide

Meetinstrumenten
  • Experiment: in een gecontroleerde omgeving het gedrag van mensen bestuderen. Proefpersonen zijn mensen die deelnemen aan het experiment.

  • Kies het soort onderzoek en het meetinstrument dat past bij je onderzoeksvraag.

Slide 13 - Tekstslide

Variabele
Een kenmerk van een object, actor of samenleving dat kan variëren/verschillen.

bv: Iemand die veel leert en huiswerk maakt heeft een grotere kans op een goed cijfer dan iemand die dit niet doet.
  • Variabelen: cijfer en inspanning leren/huiswerk

Slide 14 - Tekstslide

Hypothese
toetsbare stelling die je wil gaan onderzoeken

bv: als jongeren een uur per week leren dan stijgen hun cijfers
Hoe meer uren jongeren leren per week des te hogere cijfers halen zij.
Jongeren halen hogere cijfers naarmate zij meer uren leren per week.

Slide 15 - Tekstslide

Conceptueel model
schematische weergave van de invloed van variabelen op elkaar. 

vb. Huiswerk en cijfer
Tijd
cijfer

Slide 16 - Tekstslide

Operationaliseren
de manier waarop de centrale verschijnselen in het onderzoek worden gemeten.

bv: variabele opleidingsniveau onderzoek je door in een enquête te vragen naar hoogst genoten opleiding.

Slide 17 - Tekstslide

Indicatoren
variabele meetbaar maken op een bepaald niveau.

bv. variabele opleidingsniveau maak je meetbaar door resultaten van enquête te koppelen aan een cijfer:
1 = basisschool
5 = universiteit.
ILR: universiteit = indicator voor variabele opleidingsniveau

Slide 18 - Tekstslide

Indicatoren
Je geeft een cijfer voor indicatoren om statistiek te kunnen doen (in bijvoorbeeld Excel of SPSS)

Je noemt je indicatoren zodat duidelijk is wat jij onderzoekt & dat anderen onderzoek kunnen herhalen of verbeteren.

Slide 19 - Tekstslide

Onderzoeksresultaten beoordelen:

  • Validiteit: mate waarin het meetinstrument meet wat de onderzoeker beoogt te meten
  • Betrouwbaarheid: is meting onafhankelijk van toeval en vrij van willekeurige meetfouten?
  • Representativiteit: de beoogde populatie wordt weerspiegeld in het onderzoek.
Met elkaar lezen we pagina 88 (eigen onderzoek doen)

Slide 20 - Tekstslide

Sociale categorie
groepen waarin je de respondenten hebt ingedeeld.

bv: praktisch en theoretisch opgeleid, man/vrouw, kind/jongeren, stad/dorp.

Slide 21 - Tekstslide

Correlatie
De samenhang tussen verschillende variabelen.

Dit kun je gebruiken om voorspellingen te doen.
bv: Leerlingen met hogere cijfers hebben meer motivatie voor school. Grote motivatie? Grotere kans op hogere cijfers.

maar:

Slide 22 - Tekstslide

Causaliteit
oorzakelijk verband tussen twee variabelen.

Variabele a is een directe oorzaak van variabele b:
Aandelen die aangeboden worden in de kleur rood, zorgen voor minder investeringen.
investering is een directe oorzaak van kleur
Causaliteit is lastig aan te tonen bij sociale wetenschappen.

Slide 23 - Tekstslide

Soorten variabelen

  • onafhankelijke: oorzaak van de variabele die verandert.
  • afhankelijke: variabele die wordt beïnvloed door onafhankelijke variabele
  • interveniërende: deze beïnvloed de afhankelijke variabele, maar is niet onafhankelijk.
Sekse
Loon
Fulltime baan

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk
Leer hoofdstuk 2 en 5.

Slide 25 - Tekstslide