De emotie / de toon (emotions by the way the imperative sentence is spoken)
Neutraal (= neutral): Schrijf het huiswerk op. (instructie/ instruction)
Duidelijk (= clear): Schrijf het huiswerk op. (instructie/ instruction)
Aardig (= kind): Schrijf even het huiswerk op. (verzoek/ request)
Vriendelijk (= friendly): Schrijf even het huiswerk op. (verzoek/ request)
Zorgzaam (= caring): Schrijf het huiswerk maar even op. (advies/ advice)
Behulpzaam (= helpful): Schrijf het huiswerk maar even op. (advies/ advice)
Streng (= strict): Schrijf het huiswerk op! (bevel/ order)
Geïrriteerd (= irritated): Schrijf toch gewoon het huiswerk op. (frustratie/ frustration)
Gefrustreerd (= frustrated): Schrijf toch gewoon het huiswerk op. (frustratie/ frustration)
Boos (= angry): Schrijf toch gewoon het huiswerk op. (frustratie/ frustration)