Weet je het nog? H3 De bank en jouw geld
1 / 21
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
De titel van H3 is: De bank en jouw geld. Wat denk en hoop je te leren in dit hoofdstuk?
Slide 2 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Hoe zit je er vandaag bij?
😒🙁😐🙂😃
Slide 3 - Poll
Deze slide heeft geen instructies
Goederen ruilen tegen andere goederen noemen we....
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
C
Lenen
D
Verzekeren
Slide 4 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Goederen ruilen tegen geld, noemen we......
A
directe ruil
B
indirecte ruil
Slide 5 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Van welke geldfunctie is er sprake?
Je koopt iets in de supermarkt
Je koopt iets in de supermarkt
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel
Slide 6 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Van welke geldfunctie is er sprake?
Benzine kost op dit moment € 1,80 per liter
Benzine kost op dit moment € 1,80 per liter
A
Rekenmiddel
B
Spaarmiddel
C
Ruilmiddel
Slide 7 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 8 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Welk spaarmotief herken je?
Je spaart omdat je wasmachine kapot kan gaan.
Je spaart omdat je wasmachine kapot kan gaan.
A
Sparen voor een doel
B
Sparen uit voorzorg
C
Sparen voor rente
Slide 9 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 10 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Je zet € 1500,00 op een spaarrekening. Je krijgt 0,4% rente. Bereken je rente na 7 maanden.
Slide 11 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat zijn andere namen voor een tekort op je bankrekening?
(meerdere antwoorden mogelijk)
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Negatief saldo
B
Positief saldo
C
Rood staan
D
In de plus staan
Slide 12 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is een leenmotief?
(meerdere antwoorden mogelijk)
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Tijdelijk geldtekort
B
Een woning kopen
C
Iets duurs kopen en nu al van willen genieten
D
Onverwachts geld nodig en geen spaargeld
Slide 13 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Pak je rekenmachine.
Jesper heeft een negatief saldo bij de ING van €45. Hij ontvangt loon gestort van € 180 en koopt (pint) een jas van € 200. Hij ontvangt € 20 cash van oma. Wat is zijn banksaldo?
Jesper heeft een negatief saldo bij de ING van €45. Hij ontvangt loon gestort van € 180 en koopt (pint) een jas van € 200. Hij ontvangt € 20 cash van oma. Wat is zijn banksaldo?
Slide 14 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat doet een bank?
Slide 15 - Woordweb
Wat voor banken kennen jullie?
Wat doen banken?
Sparen, lenen, betalen, geld uitgeven, wisselkoersen
Lex rekent in een winkel contactloos € 20 af. Wat is hiervan het gevolg voor
zijn hoeveelheid chartaal geld & giraal geld?
zijn hoeveelheid chartaal geld & giraal geld?
A
De hoeveelheid chartaal geld van Lex stijgt.
B
De hoeveelheid giraal geld van Lex stijgt.
C
De hoeveelheid chartaal geld van Lex daalt.
D
De hoeveelheid giraal geld van Lex daalt.
Slide 16 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Elektronisch betalen kan alleen met je pinpas bij een betaalautomaat.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Geld op je spaarrekening is giraal geld.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Rente op spaargeld is hoger dan de rente die je betaalt over geleend geld.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Hoe verdient een bank geld denk je?
Slide 20 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 21 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
