Ilias 1a.68-77
1 / 10
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Naar wie verwijst ὅ (r. 68)?
Noteer zijn naam
Noteer zijn naam
Slide 2 - Open vraag
r. 68: κατ᾽ … ἕζετο
Hoe heet dit fenomeen?
Hoe heet dit fenomeen?
Slide 3 - Open vraag
Naar wie of wat verwijst τοῖσι (r.68)?
A
de aanwezige Grieken
B
Achilles en Agamemnon
C
de zieners, priesters, droomuitleggers
D
de muildieren en de honden
Slide 4 - Quizvraag
r. 70 τά τ᾽ ἐόντα τά τ᾽ ἐσσόµενα πρό τ᾽ ἐόντα
Noteer de stilistische middelen die je hier herkent (meer antwoorden mogelijk)
Noteer de stilistische middelen die je hier herkent (meer antwoorden mogelijk)
Slide 5 - Open vraag
ἣν (r. 72): Welke woordsoort is dit?
A
aanwijzend vnw.
B
betrekkelijk vnw.
C
bezittelijk vnw.
D
persoonlijk vnw.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het antecedent van τήν (r. 72)
A
Ἴλιον
B
ἣν µαντοσύνην
C
οἱ
D
Φοῖβος Ἀπόλλων
Slide 7 - Quizvraag
Naar wie verwijst οἱ (r. 72).
Noteer zijn naam (let op, gebruik de Griekse spelling).
Noteer zijn naam (let op, gebruik de Griekse spelling).
Slide 8 - Open vraag
praesens
imperfectum
aoristus
futurum
ἀγορήσατο
µετέειπεν
κέλεαί
ἐρέω
σύνθεο
ὄµοσσον
Slide 9 - Sleepvraag
Verklaar het gebruik van de tijd van ἀγορήσατο (r. 73)
A
het is ingressief
B
het is al afgerond
C
het geeft een toestand weer
D
het is eenmalig
