Week 43

Programma
10 minuten lezen

Lezen 3,  toets VRIJDAG 6 november
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
vrijdagMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Programma
10 minuten lezen

Lezen 3,  toets VRIJDAG 6 november

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

HUHHHH wie zijn dit?

Slide 3 - Woordweb

Wat weet je nog over de leesmotor?

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Link

Aan de slag
Je gaat zelfstandig aan de slag met Lezen3, opdracht 4, 5 en 6
(20 minuten)

BELANGRIJK; lees de TOOLBOX LEESTYPEN goed!
Ben je klaar? Dan ga je van start met opdracht 7 (tas met kranten/tijdschriften, dit is huiswerk)

Slide 6 - Tekstslide

timer
20:00
Klaar? 
Begin met opdracht 7

Slide 7 - Tekstslide

Hoe ging het?

Opdracht 4
Opdracht 5
Opdracht 6

Slide 8 - Tekstslide

Leesstrategieën
Wat?

Waarom?

Wanneer?

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Signaalwoorden?

Slide 11 - Woordweb

0

Slide 12 - Video

Slide 13 - Tekstslide

Wat gaan we doen
10 minuten lezen

We gaan verder met de signaalwoorden


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide


 Welk woord hoort op het stippellijntje?
 In een tekst zijn er ...... tussen woorden,  
 zinnen en alinea’s.
 

 Vraag 1 van 10
A
leestekens
B
teksten
C
verbanden
D
regels

Slide 20 - Quizvraag


 Hoe noem je woorden die wijzen op een 
 verband tussen zinnen of alinea’s?
 Vraag 2 van 10
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
uitdrukkingen

Slide 21 - Quizvraag


 Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?
 Vraag 3 van 10
A
verbindingswoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden

Slide 22 - Quizvraag


 Wat is een voorbeeld van een  
 tekstverband?
 Vraag 5 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
oorzaak-gevolg

Slide 23 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
 Vraag 6 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 24 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
 Vraag 7 van 10
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 25 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
 Vraag 8 van 10
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 26 - Quizvraag


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
 Vraag 9 van 10
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 27 - Quizvraag


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
 Vraag 10 van 10
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 30 - Tekstslide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 31 - Quizvraag


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 32 - Quizvraag

Zoek de verwijswoorden!
Onderstreep de verwijswoorden uit één van de teksten die je hebt meegenomen!

Ben je hiermee klaar dan maak je van Lezen3, Les3 opdracht 5 en 6 (dit is huiswerk)

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Aan de slag met de teksten
- Opdracht 1 en 2
VERBODEN WOORDEN; en, of, maar, want, dus, daarom, omdat, daardoor, doordat, zodat, door, ook, niet.

WERK IN VIERTALLEN; WIE BLIJFT HET LANGST AAN HET WOORD? 


Slide 35 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 36 - Tekstslide

OPDRACHT 2
In tweetallen maak je samen de puzzel compleet!




Slide 37 - Tekstslide

Zelfstandig aan de slag
Met opdracht 4 t/m 6

Slide 38 - Tekstslide